ECLI:NL:GHAMS:2024:3155

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
23-002042-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hacken van Snapchat-accounts, afpersing van slachtoffers, bezit van kinderpornografisch materiaal en poging tot het voorhanden krijgen van een vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 29 juni 2023. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van het hacken van Snapchat-accounts, het onder druk zetten van slachtoffers om geld en naaktfoto's te sturen, het bezit van kinderpornografisch materiaal en een poging tot het voorhanden krijgen van (onderdelen van) een vuurwapen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd vernietigd.

De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uren. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld en eiste een zwaardere straf. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De raadsman pleitte voor bevestiging van het vonnis van de rechtbank.

Het hof oordeelde dat de straf die in eerste aanleg was opgelegd onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven die een grote impact hadden op de slachtoffers. Het hof hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn medewerking aan het onderzoek en psychologische informatie, maar concludeerde dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002042-23
datum uitspraak: 10 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 29 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-126891-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman, één van de slachtoffers en de vertegenwoordigers van de benadeelde partijen ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 dagen met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat het vonnis van de rechtbank geheel dient te worden bevestigd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twee maanden schuldig gemaakt aan het hacken van Snapchat-accounts. Hij heeft een bericht over het Coronavirus via Snapchat verspreid, met daarin een link naar een (valse) inlogpagina. Als de slachtoffers hun Snapchat inloggegevens op deze valse inlogpagina invulden, kreeg de verdachte de beschikking over die gegevens en daarmee over de Snapchat-accounts, die hij vervolgens overnam. Hiermee kreeg de verdachte ook toegang tot de privé-foto’s en -video’s in die Snapchat-accounts.
Vervolgens heeft de verdachte de slachtoffers onder druk gezet om geld en naaktfoto’s te sturen, onder de dreiging dat ze anders hun account met herinneringen kwijt zouden raken of dat het pikante beeldmateriaal zou worden verspreid of openbaar zou worden gemaakt. In meerdere gevallen is de verdachte hiertoe ook daadwerkelijk overgegaan. Dit handelen van de verdachte heeft een enorme impact gehad op de jonge slachtoffers en hun naaste omgeving. De verdachte heeft de privacy van de slachtoffers en het vertrouwen dat ze in hun beveiligde digitale privé-omgeving moeten kunnen hebben,
ernstig aangetast.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van kinderpornografisch materiaal en aan een poging tot het voorhanden krijgen van (onderdelen van) een vuurwapen.
Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg door de strafrechter opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De verdachte heeft een groot aantal jonge slachtoffers gemaakt en uit het dossier volgt hoe de verdachte op een gewetenloze wijze gebruik heeft gemaakt van het persoonlijke en intieme beeldmateriaal van zijn slachtoffers om macht over hen uit te oefenen. Uit het dossier volgt ook dat meerdere slachtoffers hem duidelijk hebben geprobeerd te maken wat de gevolgen van zijn handelen waren en hoe angstig ze waren, waarbij ook zelfdoding ter sprake is gekomen, maar zelfs dit heeft hem niet doen stoppen. Hoewel de verdachte na zijn aanhouding direct bekende en spijt betuigde, was er op dat moment al veel, onomkeerbare, schade aangericht.
Naast de ernst van de bewezenverklaarde feiten houdt het hof ook rekening met de relatief jonge leeftijd van de verdachte zelf op het moment waarop hij die feiten pleegde, zijn medewerking aan het opsporingsonderzoek, informatie uit psychologische onderzoeken naar de verdachte, en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld. Niettemin kan gelet op de ernst van de feiten niet worden volstaan met een andere straf dan (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In beginsel is naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Er is echter sprake van een overschrijding in eerste aanleg met 13 maanden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Deze overschrijding compenseert het hof in de strafoplegging.
Alles afwegende acht het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57, 138ab, 240b, 284, 317 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. W.S. Ludwig en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2024.
Mr. N. van der Wijngaart en mr. C. Beuze zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]