ECLI:NL:GHAMS:2024:3144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
23-000635-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en veroordeling voor mishandeling en niet voldoen aan een verwijderingsbevel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, mishandeling en het niet voldoen aan een verwijderingsbevel. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, omdat deze zich niet in de machtssfeer van de verdachte bevonden. De verdovende middelen waren aangetroffen in de broekzak van een medeverdachte, en het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte feitelijke macht over deze middelen had.

De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het medeplegen van de verkoop van MDMA-pillen en mishandeling van zijn ex-partner. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de burgemeester om zich uit een bepaald gebied te verwijderen, wat ook als strafbaar werd gekwalificeerd. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 10 weken opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een lagere straf op dan de politierechter had gedaan, omdat het hof minder strafbare feiten bewezen achtte. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van 100 euro verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000635-24
datum uitspraak: 14 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2024 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-032894-22 (zaak A) en 13-162981-23 (zaak B) en 13-203525-22 (zaak C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder zaak A onder 1 en het onder zaak B en C tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft de advocaat-generaal zich aangesloten bij de beslissing van de rechtbank (verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld). De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken ten aanzien van het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij een straftoemetingsverweer gevoerd.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de drie dagvaardingen:
Zaak A
parketnummer 13-032894-22:
1.
hij op of omstreeks 27 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 4 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak B
parketnummer13-162981-23 (gevoegd):
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar een of meerdere keren in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of stompen en/of haar met kracht bij haar arm(en) vast te pakken en/of te grijpen;
Zaak C
parketnummer13-203525-22 (gevoegd):
hij op 12 augustus 2022 te 21:11 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied 2.0 Centrum , althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 6 maanden niet meer te bevinden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak ten aanzien van Zaak A – feit 2

De verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij op 27 november 2021 te Amsterdam al dan niet in vereniging opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,17 gram cocaïne en 4 MDMA-pillen. Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat deze verdovende middelen door verbalisanten zijn aangetroffen in de broekzak van medeverdachte [medeverdachte].
Machtssfeer
Van “aanwezig hebben” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “aanwezig hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen.
Het dossier bevat naar het oordeel van het hof geen indicaties dat de verdachte, al dan niet in vereniging, feitelijke macht over de bij de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen verdovende middelen kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich kort voor zijn aanhouding samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van verdovende middelen is daarvoor onvoldoende. Dat betekent immers nog niet dat de verdachte over de verdovende middelen in de broekzak van de medeverdachte kon beschikken. De enkele wetenschap dat een ander verdovende middelen bij zich heeft, levert nog niet het bewijs op van het medeplegen van ‘aanwezig hebben’ van die middelen.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder feit 1 en het in zaak B en C tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 27 november 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht 10 pillen van een materiaal bevattende MDMA;
Zaak B (gevoegd):
hij op 8 november 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar een of meerdere keren in het gezicht te slaan en haar met kracht bij haar arm(en) vast te pakken;
Zaak C (gevoegd):
hij op 12 augustus 2022 te 21:11 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied 2.0 Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 6 maanden niet meer te bevinden.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en in zaak B en C bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak C bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B en C bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en het in zaak B en C tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De berichten zijn dat de verdachte aan een opleiding is begonnen waaraan een werktraject is gekoppeld. Een gevangenisstraf zou deze positieve ontwikkeling doorkruisen. De raadsvrouw verzoekt daarom om te volstaan met oplegging van een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de verkoop van MDMA-pillen op straat. Algemeen bekend is dat de verspreiding en gebruik van (hard)drugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en veelal leiden tot diverse vormen van criminaliteit. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan overtreding van een gebiedsverbod, dat er juist toe strekte overlast door dealers tegen te gaan. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner door haar op straat onder meer in het gezicht te slaan. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte pleegt feiten die bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Uit het strafblad van 15 oktober 2024 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwetdelicten en het opzettelijk niet voldoen aan een (verwijderings)bevel als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Gelet op het voorgaande en op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf nodig. De ernst van de onderhavige feiten brengt mee dat niet volstaan kan worden met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van hierna te melden duur. Een (forse) taakstraf of voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is bepleit, volstaat naar het oordeel van het hof niet, gegeven verdachtes recidive en het aantal en de ernst van de onderhavige feiten. Het hof komt wel tot een lagere straf dan de rechtbank heeft opgelegd, omdat het hof minder strafbare feiten bewezen acht.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken passend en geboden.
Beslag
Onder de verdachte is, gezien de beslaglijst van 1 maart 2024, in zaak A een geldbedrag van 100 euro (omschrijving: PL1300-2021245270-G6126123) inbeslaggenomen en niet teruggegeven.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen geld zal worden verbeurd verklaard aangezien het geheel door middel van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen. Immers, uit het dossier volgt dat de koper ([naam]) voor de verdovende middelen heeft betaald met een bankbiljet van honderd euro. Bij controle van de fouillering van de verdachte is één bankbiljet van honderd euro aangetroffen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 184 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A met parketnummer 13-032894-22 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het in zaak A met parketnummer 13-032894-22 onder 1 en in zaak B met parketnummer 13-162981-23 en in zaak C met parketnummer 13-203525-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het in de zaak A met parketnummer 13-032894-22 onder 1 en in de zaak B met parketnummer 13-162981-23 en in de zaak C met parketnummer 13-203525-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van 100 euro (omschrijving: PL1300-2021245270-G6126123).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. C.J. van der Wilt en mr. M.C. van der Mei, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2024.
Mr. M.C. van der Mei is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.