ECLI:NL:GHAMS:2024:3134

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
23/1184 en 24/138
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen precariobelasting voor woonboten met betrekking tot gedoogplicht en vergunningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen precariobelasting die zijn opgelegd aan de eigenaar van twee woonboten voor de jaren 2021 en 2022. De heffingsambtenaar had eerder onvoorwaardelijk toegezegd dat hij de aanslagen voor de verhuurde woonboot zou vernietigen, terwijl de aanslagen voor de zelfbewoonde woonboot in stand blijven. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. B.J. de Laaf, had bezwaar aangetekend tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam, die de bezwaren ongegrond had verklaard. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar zich aan zijn toezegging moet houden en de aanslagen voor de woonboot aan [Straat 2] moet vernietigen. Voor de woonboot aan [Straat 1] heeft het Hof geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in eerdere uitspraken. De belanghebbende betoogde dat er een gedoogplicht zou moeten zijn op basis van verleende vergunningen, maar het Hof oordeelde dat dit niet het geval is. De uitspraak van het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank voor de aanslagen op de zelfbewoonde woonboot en vernietigt de aanslagen voor de verhuurde woonboot. De kosten van de procedure worden vergoed aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 23/1184 en 24/138
5 november 2024
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. B.J. de Laaf)
tegen de uitspraken van 25 augustus 2023 en 7 november 2023 in de zaken met de kenmerken AMS 22/3684 en AMS 23/257 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2021 en 31 augustus 2022 aan belanghebbende voor respectievelijk het jaar 2021 en het jaar 2022 telkens twee aanslagen precariobelasting opgelegd, voor in totaal € 1.937 per jaar.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar van 22 juni 2022 en 30 november 2022 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren tegen de aanslagen ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraken van 25 augustus 2023 en 7 november 2023 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
De tegen de uitspraken van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hogerberoepen zijn bij het Hof ingekomen op 4 oktober 2023, respectievelijk
22 december 2023. De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2024, waarbij de hogerberoepen gelijktijdig zijn behandeld. Al hetgeen in één van de zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
“Aan eiser zijn voor het jaar [2021 / 2022] twee aanslagen precariobelasting opgelegd: voor de woonboot aan de [Straat 1] in [woonplaats] - waarvan eiser eigenaar is en waar hij zelf woont - en voor de woonboot aan de [Straat 2] in [woonplaats] , waarvan eiser [slechts] eigenaar is.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volg aan.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft de aanslagen gebaseerd op de Verordening precariobelasting [woonplaats] 2020 (Gemeenteblad 2 december 2019, nr. 290313, hierna: de Verordening 2020), zoals gewijzigd bij Eerste wijzigingsverordening Verordening Precariobelasting [woonplaats] 2020 (Gemeenteblad 2020, 24 december 2020, nr. 348206 ).
2.4.
Bij de motivering van zijn hoger beroep heeft belanghebbende het proces-verbaal van de zitting bij het Hof op 12 april 2023 inzake de hoger beroepen over de aanslagen precariobelasting 2020 overgelegd. Hierin is onder meer het volgende vermeld:

Van de zijde van de heffingsambtenaar
De voorzitter stelt aan mij de vraag waarom de aanslag voor [Straat 2] (…) is opgelegd aan belanghebbende, waarop ik als volgt reageer. In dit geval was het logisch geweest als de aanslag was opgelegd aan de huurder van de boot en niet aan belanghebbende. De aanslag is om die reden onterecht opgelegd aan belanghebbende.
(…)
De heffingsambtenaar
Ik zal de aanslagen voor [Straat 2] die over latere jaren aan belanghebbende zijn opgelegd ambtshalve vernietigen.”
2.5.
Tot de stukken van het geding behoren twee huurovereenkomsten voor bepaalde tijd (maximaal 2 jaar). In de overeenkomsten, die betrekking hebben op de woonboot aan de [Straat 2] en die zijn aangegaan voor de perioden 29 juni 2020 tot 28 juni 2022 en 30 december 2021 tot 29 december 2023, zijn de namen van de huurder(s) en bewoner(s) zwart gelakt.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

Voor het oordeel van de rechtbank verwijst het Hof naar de uitspraken van de rechtbank.

5.Beoordeling van het geschil

[Straat 2]
5.1.
Daarnaar gevraagd heeft de heffingsambtenaar erkend dat hij, bij de behandeling van het hoger beroep over de aanslagen precariobelasting 2020, ter zitting bij het Hof op
12 april 2023, een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, inhoudende dat hij de aanslagen voor de woonboot met het adres [Straat 2] die ten tijde van de mondelinge behandeling van het Hof op 12 april 2023 over latere jaren aan belanghebbende reeds waren opgelegd (zoals de onderwerpelijke aanslagen van 30 april 2021 en 31 augustus 2022), ambtshalve zou vernietigen. De heffingsambtenaar acht zich – terecht – gebonden aan deze toezegging. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. De hogerberoepen slagen in zoverre.
[Straat 1]
5.2.
Voor zover het betreft de aanslagen precariobelasting voor de woonboot met het adres [Straat 1] ziet het Hof geen aanleiding om anders te beslissen dan hij heeft gedaan in zijn uitspraak van 20 juni 2023, nr. 22/00399, ECLI:NL:GHAMS:2023:1758. Al hetgeen belanghebbende in de onderwerpelijke hogerberoepen heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
5.3.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat het Hof in zijn voormelde uitspraak van 20 juni 2023 ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemeente niet op grond van enige wettelijke of contractueel overeengekomen verplichting gehouden is om te gedogen dat de woonboot boven gemeentegrond ligt. Uit de aan hem verleende omgevingsvergunning en ligplaatsvergunning vloeit wel degelijk een dergelijke gedoogplicht voort, aldus belanghebbende. Ook de omstandigheid dat de woonboot deel uitmaakt van een beschermd stadsgezicht (en bovendien onder de Huisvestingsverordening valt) en daarom niet zomaar mag worden verwijderd, brengt met zich dat sprake is van een gedoogplicht, aldus nog steeds belanghebbende. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet en overweegt ter zake als volgt.
5.4.
Voorwaarde voor de heffing van precariobelasting is dat de gemeente het gebruik van de desbetreffende grond voor het hebben van voorwerpen (i) veroorlooft of (ii) toestaat. Deze voorwaarde moet aldus worden verstaan dat heffing van precariobelasting alleen mogelijk is indien niet reeds uit hoofde van de wet, een rechtshandeling of anderszins voor de gemeente de verplichting bestaat om het gebruik van de grond te gedogen. Anders dan belanghebbende betoogt, ontstaat er door het verlenen van een omgevings- en/of ligplaatsvergunning voor de gemeente geen gedoogplicht in vorenbedoelde zin (vgl. Hoge Raad 21 januari 1987, nr. 24.060, ECLI:NL:HR:1987:AM9344, BNB 1987/104). De gemeente kan immers slechts een vergunning of ontheffing verlenen indien zij
nietreeds uit anderen hoofde gehouden is om toe te laten dat de woonboot boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond wordt geplaatst. Ook de omstandigheid dat de woonboot deel uitmaakt van een beschermd stadsgezicht en, naar belanghebbende stelt, onder de Huisvestingsverordening van de gemeente [woonplaats] valt, brengt niet met zich dat sprake is van een voor de heffing van het precariobelasting relevante plicht voor de gemeente om te gedogen dat belanghebbende zijn woonboot boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond afmeert.
Slotsom
5.5.
De slotsom is dat de hogerberoepen gegrond zijn voor zover zij zijn gericht tegen de aanslagen precariobelasting voor het adres [Straat 2] en dat de hogerberoepen ongegrond zijn voor zover zij zijn gericht tegen de naheffingsaanslagen precariobelasting voor het adres [Straat 1] .

6.Kosten

Het Hof vindt aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de hogerberoepsfase.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 [hogerberoepschrift + zitting] x € 875 x 0,5 (wegingsfactor) x 1 (twee samenhangende zaken) = € 875.

7.Beslissing

Het Hof:
⁻ vernietigt de uitspraken van de rechtbank;
⁻ verklaart de beroepen gerond;
⁻ vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de aanslagen voor de [Straat 2] betreffen en bevestigt deze uitspraken voor het overige;
⁻ vernietigt de aanslagen voor de [Straat 2] (2 x € 871);
⁻ veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van tot een bedrag van € 875;
⁻ gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor het beroep bij de rechtbank (2 x € 50) en het hoger beroep bij het Hof (2 x € 136), in totaal € 372, te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M. Haas en
A.M. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 5 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: