ECLI:NL:GHAMS:2024:3131
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Schorsing tijdelijke opschorting zorgregeling in familiezaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van een tijdelijke opschorting van de zorgregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, die een ernstige verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis heeft. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 19 augustus 2024 de zorgregeling voor drie maanden opgeschort, wat de moeder niet accepteerde. Zij verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen en om een voorlopige voorziening te treffen die de zorgregeling zou hervatten.
Tijdens de zitting op 25 oktober 2024 werd duidelijk dat de moeder en de vader, die gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen, verschillende visies hadden op de zorgregeling. De vader uitte zorgen over de stabiliteit van de moeder en de veiligheid van de minderjarige, terwijl de moeder betoogde dat de opschorting van de zorgregeling schadelijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken bij de procedure en had geadviseerd om de omgang tussen de moeder en de minderjarige zo snel mogelijk te hervatten, maar vond het te voorbarig om de zorgregeling volledig te herstellen zonder meer inzicht in de thuissituatie van de moeder.
Het hof overwoog dat de beslissing van de rechtbank om de zorgregeling op te schorten onomkeerbaar was en dat de moeder ontvankelijk was in haar hoger beroep. Echter, het hof oordeelde dat het belang van de minderjarige voorop stond en dat het te vroeg was om de zorgregeling te hervatten zoals deze was. Het hof wees zowel het schorsingsverzoek van de moeder als het verzoek om voorlopige voorzieningen af, met de opmerking dat de betrokken partijen zich moesten inspannen om de omgang tussen de moeder en de minderjarige zo snel mogelijk te hervatten, begeleid door professionals.