ECLI:NL:GHAMS:2024:3080

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
200.325.213/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een kwijtingsbeding in een vaststellingsovereenkomst met toepassing van de Haviltex-norm in een arbeidsgeschil

In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, [geïntimeerde], heeft na afloop van zijn dienstverband aanspraak gemaakt op nakoming van een fiscaalbeding in zijn arbeidsovereenkomst. De werkgever, [appellant], beroept zich echter op een finaal kwijtingsbeding in een vaststellingsovereenkomst (VSO) die na beëindiging van het dienstverband is gesloten. De kern van het geschil ligt in de uitleg van dit kwijtingsbeding, waarbij het hof de Haviltex-norm toepast. Deze norm houdt in dat de betekenis die partijen aan een contractueel beding toekennen, moet worden afgewogen tegen wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] was in dienst bij [appellant] en heeft zijn dienstverband per 31 december 2019 beëindigd. Na beëindiging heeft hij [appellant] gesommeerd om zijn fiscale verplichtingen na te komen, die volgens hem voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. [appellant] heeft echter de vordering betwist en zich beroepen op de VSO, waarin finale kwijting is verleend voor alle aanspraken voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst.

Het hof heeft geoordeeld dat de uitleg van het kwijtingsbeding in de VSO in het voordeel van de werknemer moet worden uitgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de fiscale verplichtingen van [appellant] niet onder het kwijtingsbeding vallen, omdat deze niet expliciet zijn genoemd in de VSO en omdat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de bestaande afspraken over de fiscaliteit ongewijzigd bleven. Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de Franse aanslag IB 2019 toegewezen, evenals de vergoeding van buitengerechtelijke kosten en kosten ter beperking van schade. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, omdat beide partijen in bepaalde opzichten in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.325.213/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9625525 CV EXPL 22-392
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 november 2024
inzake
[appellant] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. B.E. Boertje te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. R. Kossen te Den Haag.

1.De zaak in het kort

Werknemer maakt na afloop van het dienstverband aanspraak op nakoming van een fiscaalbeding in de arbeidsovereenkomst. Werkgever beroept zich op finaal kwijtingsbeding in vaststellingsovereenkomst. Uitleg kwijtingsbeding met toepassing van Haviltex-norm in het voordeel van werknemer. Bekrachtiging vonnis op dat punt.

2.Het verloop van het geding

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 10 maart 2023 - hersteld bij exploot van 6 april 2023 - in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 16 december 2022 met bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
Bij arrest van 25 april 2023 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Op de rol van 1 augustus 2023 heeft [geïntimeerde] een zogenoemd fiscaal rapport inkomstenbelasting 2020 van 27 januari 2023 in het geding gebracht. De mondelinge
behandeling heeft op 13 november 2023 plaatsgehad. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden voor het beproeven van een regeling.
Op de rol van 6 februari 2024 hebben partijen elk onder overlegging van producties laten weten dat ze er onderling niet uit zijn gekomen en dat ze door willen procederen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en integrale afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] , met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling in de kosten van beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn in het incidentele appel deels gewijzigde vordering, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties, met nakosten en rente.
Daarna is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
De kantonrechter heeft de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen. De in die opsomming niet bestreden feiten dienen ook het hof tot uitgangspunt. Het gaat daarbij samengevat en met andere feiten die het hof als ten tijde van de eerste aanleg vaststaand aanneemt om de volgende feiten.
3.2.
[geïntimeerde] is op 1 april 2016 bij [appellant] in dienst getreden als directeur van een Franse dochteronderneming van [appellant] . Artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst bepaalt onder meer:
“Employee is entitled to a net annual salary of EUR 116.500 after individual income taxes. The individual income taxes on the Company remuneration due in the Netherlands and France will be for the account of the Company.”
3.3.
De arbeidsovereenkomst is door opzegging door [geïntimeerde] per 31 december 2019 geëindigd.
3.4.
Bij brief van zijn gemachtigde van 27 januari 2020 heeft [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd tot nakoming van een aantal openstaande verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst.
3.5.
Bij brief van zijn gemachtigde van 20 februari 2020 heeft [geïntimeerde] onder meer aan [appellant] bericht:
“6. De belastingaangifte – en de kosten daarvan over 2019 – worden net als voorgaande jaren (2016/2017/2018) op uw kosten verricht door LIMES. Uiteraard hoort daarbij ook de voldoening van de eventueel hieruit voortkomende heffingen van de Franse fiscus (een en ander conform de arbeidsovereenkomst).”
3.6.
Bij brief van 17 maart 2020 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] onder meer aan [appellant] bericht:
“U heeft niet gereageerd op punt 6 van mijn bericht van 20 februari 2020 (belastingaangifte LIMES conform de arbeidsovereenkomst). Dit punt is belangrijk voor (…) cliënt. Vanwege het uitblijven van een reactie (en omdat dit zo is afgesproken in de arbeidsovereenkomst) acht ik dit punt voor akkoord.”
3.7.
Op 14 mei 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. De considerans van de VSO houdt onder meer in:
“3. Tussen partijen is een verschil van mening ontstaan over de betaling van het salaris over de maand december 2019, over het verrekenen van verschillende openstaande posten en over de betaling van een eventuele vergoeding aan werknemer verband houdende met de verrichte werkzaamheden als werknemer.
4. Partijen wensen het geschil te beslechten door middel van een minnelijke regeling. De minnelijke regeling zal worden vastgelegd in deze vaststellingsovereenkomst, waarmee partijen beogen een allesomvattende regeling te treffen.
3.8.
De VSO houdt verder in:
Komen overeen als volgt
(...)
1.1.
Binnen twee weken na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst is werkgever bereid een bedrag ad EURO 4.000,= (vierduizend) netto aan restant salaris over de maand december 2019 te betalen.
1.2.
Binnen twee weken na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst is werkgever bereid een bedrag van EURO 100.000,= bruto te betalen, zijnde een bedrag van EURO 48.000,= netto.
(…)
Finale kwijting
5.1.
Werknemer verklaart met ondertekening van de onderhavige vaststellingsovereenkomst volledig op de hoogte te zijn van de rechten en plichten alsmede de gevolgen van de ondertekening van de onderhavige vaststellingsovereenkomst. Werknemer heeft zich ter zake laten bijstaan c.q. adviseren door een juridisch adviseur.
5.2.
Partijen hebben met deze minnelijke regeling en de afspraken zoals vastgelegd in deze vaststellingsovereenkomst alle rechten en verplichtingen tussen hen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst definitief geregeld.
5.3.
Partijen verlenen elkaar over en weer volledige en onherroepelijke finale kwijting terzake van alle eventuele aanspraken voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst.”
3.9.
[appellant] heeft ter uitvoering van de VSO de daarin genoemde bedragen van € 4.000 en € 48.000 aan [geïntimeerde] betaald.
3.10.
Op 18 januari 2021 heeft [geïntimeerde] van de Franse fiscus een aanslag IB 2019 ontvangen van € 37.306. [geïntimeerde] heeft de aanslag op 25 maart 2021 voldaan. Laatstelijk bij brief van 3 december 2021 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd om i) het bedrag van € 37.306 aan [geïntimeerde] te voldoen; en
ii) toe te zeggen om ook de eventuele fiscale aanslagen/heffingen uit het dienstverband met [appellant] over 2020 te voldoen.
3.11.
[appellant] heeft aan de sommaties van [geïntimeerde] geen gevolg gegeven.

4.Beoordeling in eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld die - naast vorderingen tot verklaring voor recht zonder zelfstandige betekenis - samengevat ertoe strekken dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 37.306 ter zake de Franse aanslag IB 2019, met rente vanaf 2 maart 2021, en tot betaling van € 18.653 aan wettelijke verhoging over dat bedrag, met rente vanaf de dag van dagvaarding, alsmede van € 1.365,30 voor buitengerechtelijke incassokosten, met rente vanaf de dag van dagvaarding en - na vermeerdering van eis in eerste aanleg - om de fiscale verplichtingen over 2020 die voortvloeien uit de in artikel 1.2 van de VSO overeengekomen vergoedingen voor haar rekening te nemen. De vordering is primair gegrond op uitleg van het kwijtingsbeding van artikel 5 van de VSO en subsidiair op dwaling ten aanzien van de reikwijdte van dat beding.
4.2.
[appellant] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden.
4.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen tot betaling van € 37.306 ter zake de Franse aanslag IB 2019, met rente vanaf 2 maart 2021, en van € 1.365,30 voor buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen op de primaire grondslag, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen, waaronder de vordering ter zake de fiscale verplichtingen over 2020 als onvoldoende bepaald.
4.4.
[appellant] heeft ter uitvoering van het vonnis op 16 december 2022 per saldo € 42.178,51 aan [geïntimeerde] betaald.

5.Nieuwe feiten en beoordeling in hoger beroep

5.1.
Een zogenoemd Fiscaal rapport SBA inkomstenbelasting 2020 van 27 januari 2023 vermeldt ten laste van [geïntimeerde] een post voor premie volksverzekeringen van € 9.597.
5.2.
Op 15 mei 2023 is de Franse aanslag IB 2019 herzien en vastgesteld op een bedrag van € 5.412.
5.3.
[appellant] heeft hangende het hoger beroep aanspraak gemaakt op terugbetaling van wat zij door de op 15 mei 2023 herziene Franse aanslag IB 2019 ter uitvoering van het vonnis teveel heeft betaald. [geïntimeerde] heeft zich beroepen op verrekening met zijn vordering tot betaling van de - het hof begrijpt dat is bedoeld -
in2020 maar
over
2019opgelegde fiscale heffingen. Na de wijziging van eis in hoger beroep heeft [geïntimeerde] deze vordering alsnog gespecificeerd en bepaald op € 9.597. Het meerdere van € 5.412 + € 9.597 heeft [geïntimeerde] op 21 februari 2024 en 26 mei 2024 in twee termijnen aan [appellant] terugbetaald.
in principaal appel:
5.4.
[appellant] komt in principaal appel op tegen de uitleg die de kantonrechter aan het kwijtingsbeding van de VSO heeft gegeven. Volgens [appellant] dient dat beding aldus te worden uitgelegd dat ook haar fiscale verplichtingen uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst daaronder vallen.
5.5.
De kantonrechter is bij haar uitleg van het kwijtingsbeding van artikel 5.3 van de VSO uitgegaan van de Haviltex-norm. [appellant] erkent dat die norm van toepassing is, maar klaagt dat die onjuist is toegepast. Het hof overweegt als volgt.
5.6.
Bij de uitleg van een contractueel beding volgens de Haviltex-norm komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dat beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het hof kent in dat kader betekenis toe aan de omstandigheden:
- dat in artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat [geïntimeerde] netto wordt uitbetaald en de fiscaliteit voor rekening van [appellant] is;
- dat [appellant] daar in de jaren 2016/2017/2018 naar heeft gehandeld;
- dat [geïntimeerde] - voorafgaand aan de VSO - aan [appellant] heeft gevraagd om te bevestigen dat ook over 2019 artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst wordt nageleefd;
- dat [geïntimeerde] - nog altijd voorafgaand aan de VSO - aan [appellant] heeft bericht dat zij uit haar stilzwijgen opmaakt dat zij daarmee akkoord is;
- dat in de considerans van de VSO staat omschreven wat de geschillen zijn die partijen daarbij willen beslechten zonder dat de fiscaliteit over 2019 daarbij wordt genoemd;
- dat bij de onderhandelingen over de VSO niet over de fiscaliteit over 2019 is gesproken;
- dat in artikel 1.2 van de VSO verder is overeengekomen dat [appellant] aan [geïntimeerde] € 100.000 bruto zijnde € 48.000 netto zal betalen.
5.7.
Dit samenstel van feiten en omstandigheden levert voldoende grond op voor de door [geïntimeerde] bepleite uitleg van het kwijtingsbeding in dier voege dat de verplichtingen van [appellant] uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst daardoor niet worden bestreken. Dat vindt ook steun in het feit dat [appellant] daar ook naar heeft gehandeld door € 100.000 bruto met [geïntimeerde] af te spreken en € 48.000 netto aan [geïntimeerde] uit te betalen.
5.8.
De klachten van [appellant] rechtvaardigen geen andere uitleg. De bijzondere aard van de overeenkomst is op zich zelf geen reden voor een andere invulling van de Haviltex-norm. Verder kan de finale kwijting niet los worden gezien van de verdere inhoud van de VSO. Zij kan naar haar aard slechts betrekking hebben op het geschil
waar de VSO op ziet en op wat partijen daarover hebben afgesproken. Er zijn geen aanwijzingen dat de fiscaliteit over 2019 onderwerp was van het geschil. Ook voor [appellant] geldt dat zij zich juridisch heeft laten bijstaan en bovendien is de VSO door haar of haar gemachtigde opgesteld. Er zijn dan ook geen redenen om [appellant] wegens een gebrek aan rechtskennis tegen [geïntimeerde] in bescherming te nemen. Het tegendeel is eerder het geval waar [appellant] steeds verantwoordelijk is geweest voor de fiscaliteit en dus bij uitstek bekend mag worden verondersteld met de strekking van de afspraken daaromtrent. In het licht daarvan had het op haar weg gelegen om bij de totstandkoming van de VSO een wijziging van de bestaande afspraken dienaangaande aan de orde te stellen. Dat zij dat niet heeft gedaan, betekent in de gegeven omstandigheden dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de bestaande afspraken op dat punt ongewijzigd bleven.
5.9.
Gelet op het voorgaande is [appellant] tevergeefs opgekomen tegen de uitleg in het bestreden vonnis van de finale kwijting in de VSO. De verklaring voor recht houdt in hoger beroep stand, evenals de daarop gebaseerde vordering tot betaling van het bedrag van de Franse aanslag IB 2019, zij het tot het herziene bedrag van € 5.412, te vermeerderen met - als niet bestreden - de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 maart 2021. Niet kan echter worden gezegd dat het principaal appel tevergeefs is ingesteld, althans is doorgezet, nu de herziene aanslag dateert van 23 mei 2023 en [geïntimeerde] het teveel betaalde pas na de zitting bij het hof op 13 november 2023 en de memorie van grieven in principaal appel van 19 maart 2024 heeft terugbetaald. Het hof zal daar bij de kostenveroordeling rekening mee houden, in dier voege dat - alhoewel [appellant] ook in hoger beroep in overwegende mate in het ongelijk is gesteld - de kosten van het principaal appel zullen worden gecompenseerd.
in incidenteel appel
5.10.
Het hof zal het incidenteel appel bespreken aan de hand van de afzonderlijke vorderingen van [geïntimeerde] .
€ 9.597 Nederlandse aangifte/aanslag IB 2020
5.11.
Gelet op de uitkomst van het principaal appel is [appellant] gehouden om alle fiscale heffingen over het inkomen van [geïntimeerde] uit het dienstverband voor haar rekening te nemen. Dat geldt dus ook voor heffingen die over dat inkomen eerst na afloop van het dienstverband zijn opgelegd. Volgens [geïntimeerde] gaat het bij deze vordering om een heffing op de betaling van € 48.000 van gegarandeerde bonussen over de jaren 2018-2019. Hij heeft de vordering onderbouwd met een fiscaal rapport inkomstenbelasting 2020 van 27 januari 2023. Volgens het overzicht producties van [geïntimeerde] is dat stuk een aangifte IB 2020; volgens het stuk zelf betreft het de definitieve aanslag IB 2020. Wat daar ook van zij, het stuk vermeldt weliswaar een post tot het beloop van het gevorderde bedrag, maar er valt niet uit af te leiden dat die post betrekking heeft op inkomsten uit het dienstverband met [appellant] . [geïntimeerde] heeft die stelling ook niet toegelicht of anderszins onderbouwd. Niet valt daarom uit te sluiten dat die post ziet op andere inkomsten van [geïntimeerde] in dat jaar, zoals [appellant] ook
tot verweer heeft gesteld. Deze vordering is dan ook onvoldoende onderbouwd en daarom niet toewijsbaar.
buitengerechtelijke kosten
5.12.
In het bestreden vonnis is over de toegewezen € 37.306 ter zake de Franse aanslag IB 2019 een bedrag aan € 1.365,30 voor buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. [appellant] heeft daar niet afzonderlijk tegen gegriefd en [geïntimeerde] op zijn beurt niet tegen het feit dat er - alhoewel door hem gevorderd - geen wettelijke rente over dat bedrag is toegewezen. Daarmee ligt deze post volgens de geldende staffel tot het lagere bedrag van € 407,96 voor toewijzing gereed.
wettelijke verhoging
5.13.
[geïntimeerde] maakt aanspraak op de maximale wettelijke verhoging over de post van € 5.412. Deze post is gegrond op artikel 7:625 BW. Die bepaling voorziet echter in een forfaitaire vergoeding wegens vertraging in de betaling van loon. Bij de post van € 5.412 gaat het echter niet om loon in de zin van artikel 7:625 BW, maar om compensatie voor een eigen verplichting van [geïntimeerde] jegens de Franse fiscus. Daarover is als sanctie op vertraging in de nakoming enkel de wettelijke rente van artikel 6:119 BW verschuldigd, zoals onbestreden in hoger beroep ook is toegewezen vanaf 2 maart 2021.
€ 1.138,80 kosten ter beperking van schade
5.14.
[geïntimeerde] heeft in Frankrijk de bijstand ingeroepen van het fiscaal advies bureau RFN. Dat heeft erin geresulteerd dat de oorspronkelijke aanslag IB 2019 van
€ 37.306,- is teruggebracht tot € 5.412,-. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van de daarmee gemoeide kosten een factuur overgelegd van RFN van 30 juni 2023 waarbij het gevorderde bedrag aan hem in rekening is gebracht. Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder a BW komen die kosten voor vergoeding in aanmerking. Zij houden verband met de toewijsbaar geoordeelde post van € 5.412 en kunnen - onbestreden - de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met - als evenmin bestreden - de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 mei 2024.
in principaal en incidenteel appel voorts
5.15.
De slotsom is dat de grieven in het principaal falen en die in het incidenteel appel deels slagen. Het vonnis zal om wille van de leesbaarheid in zijn geheel worden vernietigd. [appellant] blijft in eerste aanleg de op hoofdpunten in het ongelijk gestelde partij. Dat geldt ook voor het principaal appel, zij het dat als aangekondigd in zoverre de kosten worden gecompenseerd, evenals de kosten van het incidenteel appel omdat partijen in zoverre over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep; en
deels opnieuw rechtdoende,
verklaart voor recht dat de fiscale verplichtingen die voor [appellant] voortvloeien uit artikel 5 van de arbeidsovereenkomst niet vallen onder de reikwijdte van het kwijtingsbeding van artikel 5 van de VSO;
veroordeelt [appellant] ter zake van de fiscale verplichtingen over 2019 tot betaling van € 5.412, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 maart 2021 tot de dag van voldoening;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 407,96 tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 1.138,80 tot vergoeding van kosten ter beperking van schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 mei 2024;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen tot op heden begroot op € 2.065,49, voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van de uitspaak in eerste aanleg tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van het principaal appel en het incidenteel appel in dier voege dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en W.J.J. Wetzels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.