ECLI:NL:GHAMS:2024:3062

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
23-000375-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag afkomstig uit eigen misdrijf door overmaking en pinnen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 2.100,00, dat afkomstig was uit een eigen misdrijf. De tenlastelegging omvatte het verbergen van de herkomst van het geld en het verwerven ervan terwijl de verdachte wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. De zaak kwam aan het licht nadat de aangever, wiens telefoon met bankgegevens was verloren, ontdekte dat er geld van zijn rekening was overgemaakt naar de rekening van een derde partij, [naam]. De verdachte had via Whatsapp aan deze derde partij gevraagd om het geld over te maken, met de bewering dat het ging om een lening. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudig witwassen, omdat hij zonder toestemming van de aangever het geld had overgemaakt en vervolgens had gepind. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 70 uren, subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die het bedrag van € 2.100,00 had geleden als gevolg van de handelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000375-24
datum uitspraak: 5 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 november 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-002792-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2003,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juni 2022, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een geldbedrag (in totaal 2.100,- euro), althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of - heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
althans - voor zover het gaat om verwerven en/of voorhanden hebben als bedoeld onder b -
dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middelijk - afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag afkomstig uit eigen misdrijf. Hij heeft hiertoe – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte de beschikking heeft gekregen over de bankgegevens van aangever [benadeelde] (hierna: de aangever) en vervolgens een geldbedrag heeft overgemaakt van diens bankrekening naar de bankrekening van [naam] . Vervolgens is het geld gepind door [naam] en overhandigd aan de verdachte.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Hiertoe hebben de raadsman en de verdachte – kort samengevat – aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die het tenlastegelegde geldbedrag heeft overgemaakt naar de bankrekening van [naam] . De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [naam] niet kent en dat deze hem er mogelijk heeft ingeluisd. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het uiteindelijke geldbedrag heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de aangever op 2 juni 2022 zijn telefoon is kwijtgeraakt. In het hoesje van zijn telefoon zaten de inloggegevens van zijn bank. De aangever heeft diezelfde dag vergeefs contact proberen op te nemen met zijn bank. De volgende dag lukte dit wel en kwam hij er achter dat op 2 juni 2022 een geldbedrag van € 2.100,00 van zijn rekening is overgemaakt naar een rekeningnummer op naam van [naam] .
Uit de verklaring van [naam] volgt dat de verdachte hem op 2 juni 2022 via Whatsapp heeft benaderd met de vraag of hij geld naar hem kon overmaken dat de verdachte tegoed zou hebben van een vriend van hem. De verdachte vertelde een creditcardschuld te hebben en heeft daarom aan [naam] gevraagd of het geld naar diens rekening overgemaakt kon worden zodat het niet verrekend zou worden met zijn creditcardschuld. [naam] heeft daarmee ingestemd en een Tikkie gestuurd naar de verdachte. De verdachte heeft het Tikkie niet betaald, maar het bedrag handmatig overgemaakt naar de bankrekening van [naam] . [naam] heeft vervolgens het geld diezelfde avond contant voor hem opgenomen en aan de verdachte gegeven. Toen [naam] er achter kwam dat zijn bankaccount geblokkeerd werd vanwege een fraudeonderzoek heeft hij de contactgegevens weten te achterhalen van de aangever, de rekeninghouder van de rekening waarvandaan het geld op zijn ( [naam] ) rekening was overgeboekt. [naam] heeft daarnaast een bezwaarschrift ingediend bij zijn bank. In het dossier zit een proces-verbaal van bevindingen met dit bezwaarschrift en screenshots van Whatsappgesprekken tussen [naam] en een nummer van ‘[verdachte]’, eindigend op #[nummer]. Uit dit bezwaarschrift (inclusief bijgevoegde Whatsappgesprekken) volgt dat wordt gesproken over het overmaken van een geldbedrag van € 2.000,00 naar de bankrekening van [naam] . [naam] zou hebben gevraagd om € 100,00 extra over te maken als lening. Uit het proces-verbaal bevindingen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het telefoonnummer eindigend op #[nummer] aan de verdachte toebehoort.
Het hof stelt op basis van het bovenstaande vast dat het de verdachte is geweest die via Whatsapp aan [naam] heeft gevraagd om een geldbedrag van € 2.000,00 (en € 100,00 op verzoek van [naam] ) over te mogen maken naar de bankrekening van [naam] om vervolgens af te spreken, het geld te pinnen en contant aan hem over te dragen. Gelet hierop en in aanmerking genomen het korte tijdsbestek waarin het Whatsappgesprek plaatsvond en het geldbedrag is overgemaakt, gaat het hof ervan uit dat het de verdachte is geweest die het geldbedrag heeft overgemaakt naar de bankrekening van [naam] . Het dossier bevat bovendien geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat een andere dan de verdachte daarvoor verantwoordelijk is geweest. Het overmaken van het geldbedrag van de bankrekening van de aangever naar de bankrekening van [naam] zonder toestemming van de aangever betreft een wegnemingshandeling. Vervolgens is het geldbedrag diezelfde avond door [naam] gepind en afgegeven aan de verdachte waardoor hij het geldbedrag voorhanden heeft gehad.
Ten overvloede merkt het hof op dat het de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij [naam] niet kent en er mogelijk door hem ingeluisd kan zijn, ongeloofwaardig acht gelet op het feit dat de verdachte samen met [naam] heeft gewerkt bij het bedrijf [bedrijf], het hof heeft vastgesteld dat voornoemde Whatsappgesprekken zijn gevoerd tussen [naam] en (de telefoon van) de verdachte, en er uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkel aanknopingspunt naar voren is gekomen waarom [naam] de verdachte erin heeft willen luizen.
Het hof acht, alles afwegende, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 2.100,00 afkomstig uit eigen misdrijf.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juni 2022 te Amsterdam een geldbedrag van in totaal 2.100,00 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dat geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudig witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 2.100,00. De verdachte heeft zonder toestemming een geldbedrag van de rekening van het slachtoffer overgemaakt naar het rekeningnummer van [naam] . De verdachte heeft [naam] op de mouw gespeld dat het geld betrekking had op een lening welke hij nog tegoed had van een ander en die hij niet op zijn eigen rekening wilde laten storen in verband met openstaande schulden. [naam] heeft dit geldbedrag vervolgens opgenomen en contant aan de verdachte overhandigd. Hiermee heeft de verdachte ernstige financiële schade toegebracht aan het slachtoffer en de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Hij heeft kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. Het slachtoffer heeft veel nadeel en schade ondervonden. Het geld op de rekening van het slachtoffer en dat door de verdachte is overgeboekt, had het slachtoffer ontvangen uit hoofde van een uitvaartverzekering, het slachtoffer had dit geld nodig om de uitvaart van zijn pas overleden vrouw te kunnen bekostigen. Tot op de dag van de zitting is het slachtoffer bezig om de uitvaartkosten af te betalen, zo blijkt uit diens verklaring ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 2.100,00. Nu de verdediging de vordering inhoudelijk niet heeft betwist en de vordering het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt deze voor toewijzing gereed en is de verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) bestaande uit € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) materiële schadevermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) bestaande uit € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 juni 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 november 2024.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.