ECLI:NL:GHAMS:2024:3059

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
200.332.475/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen broer en zus met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de omgangsregeling tussen de minderjarige [minderjarige] en zijn zus [X]. De moeder van [minderjarige], verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam aangevochten. De kinderrechter had eerder een ondertoezichtstelling uitgesproken over [minderjarige] en een omgangsregeling vastgesteld. Het hof heeft de bijzondere curator [curator] benoemd om de situatie te onderzoeken en advies uit te brengen over de omgangsregeling. De bijzondere curator heeft op 11 juli 2024 haar rapport gepresenteerd, waarin zij aanbeveelt dat [X] en [minderjarige] minimaal één keer in de vier weken omgang hebben. Het hof heeft de rapportage van de bijzondere curator in zijn beoordeling meegenomen en vastgesteld dat er een belaste relatie bestaat tussen de moeder en [X], wat de omgang tussen [X] en [minderjarige] beïnvloedt. Ondanks deze spanningen hebben de partijen overeenstemming bereikt over de frequentie van de omgang. Het hof heeft besloten dat de omgang tussen [X] en [minderjarige] minimaal één keer per vier weken op vrijdagmiddag zal plaatsvinden, waarbij [X] [minderjarige] uit de BSO ophaalt en hem weer thuisbrengt. Daarnaast is er een regeling voor telefonisch contact vastgesteld. De beschikking van de kinderrechter is vernietigd en de nieuwe omgangsregeling is vastgesteld, waarbij de bijzondere curator is ontslagen van haar taak. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.332.475/01
zaaknummer rechtbank: C/13/734041 / JE RK 23-312
beschikking van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.P. van Rossen te Amsterdam ,
en
de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [X] (hierna te noemen: [X] ), bijgestaan door mr. S.N. Texel, advocaat te Amsterdam;
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Het hof heeft als deskundige aangemerkt:
- de bijzondere curator [curator] (hierna te noemen: de bijzondere curator).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen hierover is opgenomen in zijn tussenbeschikkingen van 26 maart 2024 en 7 mei 2024.
1.2
Het hof heeft bij de hiervoor genoemde tussenbeschikking van 26 maart 2024 partijen verzocht zich uit te laten over het voornemen van het hof om [curator] tot bijzondere curator te benoemen. Bij de hiervoor genoemde beschikking van 7 mei 2024 is [curator] met ingang van de datum van die beschikking tot bijzondere curator benoemd en heeft het hof de beslissing in hoger beroep aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de bijzondere curator. De bijzondere curator is verzocht schriftelijk verslag uit te brengen over de volgende vragen:
- Hoe is de relatie van [minderjarige] met de moeder en met [X] ?
- Zijn er factoren vanuit [minderjarige] die het contact met [X] belemmeren? Zo ja, welke zijn dat, zijn deze belemmeringen op te heffen, en hoe en op welke termijn zou dat kunnen gebeuren?
- Zijn er factoren gelegen buiten [minderjarige] die het contact met [X] belemmeren? Zo ja, welke
zijn dat, zijn deze belemmeringen op te heffen, en zo ja op welke wijze en op welke termijn?
Zijn er gezinspatronen die hierop van invloed zijn?
- Wat zijn de wensen van [minderjarige] ten aanzien van de omgangsregeling met [X] , zowel qua
vorm als frequentie? Komen de wensen van [minderjarige] overeen met wat in zijn belang is?
- Indien u vastlegging van een omgangsregeling tussen [X] en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] acht: welke omgangsregeling acht u qua vorm en frequentie in zijn belang?
- Welke andere bevindingen volgen uit het onderzoek die relevant zijn voor de te nemen beslissing ten aanzien van de omgangsregeling?
1.3
De bijzondere curator heeft op 11 juli 2024 haar rapportage toegestuurd aan het hof.
1.4
Bij beschikking van 4 juni 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam een ondertoezichtstelling uitgesproken over [minderjarige] . Het hof is ambtshalve bekend dat de maatregel geldt tot 4 maart 2025.
1.5
De zitting is voortgezet op 18 september 2024. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- [X] , bijgestaan door haar advocaat;
- een pleegzorgmedewerker van Timon;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.

2.De verdere beoordeling

Het wettelijk kader
2.1
Op grond van artikel 1:377e Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De beoordeling van het hof
2.2
Ten tijde van de tussenbeschikking van 26 maart 2024 achtte het hof zich onvoldoende voorgelicht over de vraag wat de meest passende omgangsregeling tussen [X] en [minderjarige] is. Bij tussenbeschikking van 7 mei 2024 is daarom een bijzondere curator benoemd om te onderzoeken welke omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige] is en wat nodig is om een dergelijke regeling te realiseren. De bijzondere curator heeft in haar rapport van
11 juli 2024 verslag gedaan van de gesprekken die zij met onder meer de moeder, [X] en [minderjarige] heeft gevoerd. Zij heeft op grond daarvan aan het hof geadviseerd om een omgangsregeling tussen [X] en [minderjarige] vast te leggen waarbij zij minimaal één keer in de vier weken uit school tot uiterlijk 20.00 uur omgang hebben, en waarbij [X] [minderjarige] uit school haalt en hem terugbrengt naar de moeder. Daarnaast acht de bijzondere curator uitbreiding via een faseplan mogelijk, indien [minderjarige] [X] vaker wil zien. Zowel de moeder als [X] gaan akkoord met een omgangsregeling van minimaal één middag per vier weken, zoals door de bijzondere curator is voorgesteld. Ook de raad en de GI hebben zich achter het advies van de bijzondere curator geschaard.
2.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Er is sprake van een belaste relatie tussen de moeder en [X] . [minderjarige] bevindt zich in een tweestrijd tussen zijn moeder en [X] . De bijzondere curator heeft gerapporteerd dat de verstoorde relatie tussen de moeder en [X] een belemmering vormt voor de omgang tussen [X] en [minderjarige] . Het hof acht het een positieve ontwikkeling dat de moeder en [X] , ondanks hun verstoorde relatie, ter zitting in hoger beroep gedeeltelijke overeenstemming hebben bereikt over de frequentie van de omgang. Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat [minderjarige] zijn relatie met [X] als positief ervaart en contact met haar wil. Het hof is met de bijzondere curator van oordeel dat een omgangsregeling waarbij [X] en [minderjarige] minimaal één keer in de vier weken een middag omgang met elkaar hebben haalbaar is en acht dit op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] . Tijdens de zitting in hoger beroep is in overleg met partijen een eerste omgangsmoment afgesproken op vrijdag
4 oktober 2024 van 16.00 uur tot uiterlijk 20.00 uur, waarbij [X] [minderjarige] uit de BSO ophaalt en bij de moeder thuisbrengt.
2.4.1
Ten aanzien van de verdere invulling van de omgang overweegt het hof als volgt. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij het liefste wil dat het omgangsmoment op donderdag plaatsvindt. [minderjarige] gaat op vrijdagmiddag naar de BSO. Dit is een BSO+. [minderjarige] kan daardoor op vrijdag niet direct uit school worden opgehaald, en het is niet wenselijk als hij eerder van de BSO wordt opgehaald. Een onderbreking van de structuur van de dag heeft namelijk een negatief effect op de kinderen die op de BSO verblijven. [X] heeft ter zitting gesteld dat zij op donderdag geen omgang met [minderjarige] kan hebben omdat zij dan op school zit. Vrijdag vindt zij wel een goede dag voor de omgang, omdat dan het weekend begint en er dan meer rust en ruimte bij [minderjarige] is, aldus [X] . Het voorgaande in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat de omgang tussen [X] en [minderjarige] minimaal één keer per vier weken op vrijdag van 16.00 uur tot uiterlijk 20.00 uur dient plaats te vinden, waarbij [X] [minderjarige] uit de BSO ophaalt en hem terug naar de moeder brengt. Op vrijdag is [X] beschikbaar en [minderjarige] hoeft de volgende dag niet vroeg op te staan om naar school te gaan, waardoor zij de tijd en ruimte hebben om samen iets leuks te gaan doen. De aanvang om 16.00 uur betekent dat [minderjarige] de groep van de BSO niet voortijdig hoeft te verlaten en de duur van de door het hof voorgeschreven omgang overzichtelijk blijft. Het hof beslist daarom dat op het moment dat [minderjarige] niet (meer) naar de BSO gaat, de omgang eveneens om 16.00 uur zal starten, waarbij [X] hem ophaalt op de plek waar hij zich dan bevindt. Indien het omgangsmoment in een periode valt waarin de moeder en [minderjarige] op vakantie zijn, zal dit worden ingehaald tijdens de eerstvolgende week waarin dit mogelijk is.
2.4.2
Wat betreft de concrete invulling van de omgangsmomenten is het hof gebleken dat [X] goed in staat is om in overleg met [minderjarige] activiteiten te bedenken die voor hem passend zijn. Het is in beginsel dan ook aan [X] om, in overleg met [minderjarige] , te beslissen wat zij tijdens de omgangsmomenten gaan doen. Daarbij staat het [X] echter niet vrij om met [minderjarige] bij familieleden op bezoek te gaan. De moeder en haar familie hebben geen goede band. Het hof is van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat hij via [X] in contact komt met familie, terwijl de moeder daar niet achter staat. Het is [X] echter wel toegestaan om [minderjarige] mee naar haar thuis te nemen. [X] zal immers niet altijd in staat zijn om activiteiten buitenshuis te organiseren, bijvoorbeeld bij slecht weer. Hierbij heeft wel te gelden dat de moeder en de pleegmoeder van [X] ook op gespannen voet staan met elkaar, en dat [X] heeft aangegeven dat zij haar pleegmoeder kan vragen om niet thuis te zijn als [minderjarige] bij haar is. Het hof is van oordeel dat aan [X] niet de verplichting opgelegd kan worden om haar pleegmoeder altijd te dwingen haar huis te verlaten, maar gaat er wel vanuit dat [X] hier zorgvuldig mee om zal gaan.
2.4.3
Tijdens de mondelinge behandeling is ook nog gesproken over een verdere opbouw van de omgangsregeling tussen [X] en [minderjarige] . Beide partijen staan daar op zich voor open, maar over de precieze invulling daarvan hebben zij verschillende ideeën. Naar het oordeel van het hof is het op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] dat de focus ligt op een goede uitvoering van de omgangsmomenten eens in de vier weken. Als dit goed loopt, en partijen de omgang willen uitbouwen, staat het hen vrij om met elkaar in overleg te treden en daarover nadere afspraken te maken. Het hof zal op dit moment echter geen opbouwregeling opleggen.
2.5
Ten aanzien van het telefonisch contact tussen [X] en [minderjarige] heeft de moeder in haar beroepschrift aangevoerd dat de belregeling zoals vastgesteld door de rechtbank te uitgebreid is. Het hof is echter gebleken dat het telefonisch contact tussen [X] en [minderjarige] goed verloopt. De moeder heeft tijdens de laatste zitting verklaard geen grote bezwaren meer tegen de belregeling te hebben, mits [minderjarige] zelf mag aangeven als hij hier geen zin in heeft. Het hof beslist daarom dat de frequentie van het belmoment van eens per twee weken in stand blijft. Anders dan de rechtbank stelt het hof het belmoment daarbij vast voor donderdag om 19.00 uur. Gebleken is dat dit voor partijen het meest geschikte moment is en dat de regeling al op die wijze wordt uitgevoerd. [minderjarige] kan daarbij zelf goed aangeven of hij zin heeft om te bellen en voor hoelang, zo blijkt uit het rapport van de bijzondere curator en het verhandelde ter zitting. Het hof zal daarom geen duur aan het belcontact verbinden. Wel gaat het hof ervan uit dat [minderjarige] zelf altijd aan de telefoon komt wanneer [X] belt, en het ook zelf aan [X] vertelt als hij op dat moment niet met haar wil bellen. Gelet op het voorgaande, zal het hof de belregeling ten aanzien van de duur en de dag waarop het telefonisch contact plaatsvindt vernietigen. Voor het overige (de frequentie) blijft die beslissing in stand.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2021, de volgende omgangsregeling tussen [minderjarige] en [X] :
- [X] en [minderjarige] hebben minimaal één keer in de vier weken op vrijdagmiddag omgang, waarbij [X] [minderjarige] om 16.00 uur uit de BSO ophaalt, en hem uiterlijk om 20.00 uur weer thuisbrengt;
- de omgang zal plaatsvinden op een door [X] te bepalen locatie, met inachtneming van hetgeen daarover in rechtsoverweging 2.4.2 is overwogen;
- indien [minderjarige] niet (meer) naar de BSO gaat, start de omgang eveneens om 16.00 uur, waarbij [X] hem ophaalt op de plek waar hij zich dan bevindt;
- omgangsmomenten die door vakanties geen doorgang kunnen vinden worden ingehaald in de eerstvolgende week waarin dit mogelijk is;
bepaalt dat [X] en [minderjarige] eens per twee weken telefonisch contact met elkaar hebben op donderdagavond om 19.00 uur;
ontslaat [curator] van haar taak als bijzondere curator in deze zaak;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, M.F.G.H. Beckers en T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op 29 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door mr. C.E. Buitendijk.