ECLI:NL:GHAMS:2024:3054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
200.342.346/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ondertoezichtstelling van minderjarigen na positieve ontwikkelingen in de thuissituatie

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in Amsterdam had op 2 mei 2024 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] voor de duur van een jaar. De moeder van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 oktober 2024 werd de situatie van de kinderen en de moeder besproken, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat en de Raad voor de Kinderbescherming als verweerder optrad.

De moeder voerde aan dat de kinderen in hun ontwikkeling niet ernstig worden bedreigd en dat zij openstaat voor hulpverlening. De Raad voor de Kinderbescherming stelde echter dat er zorgen waren over de veiligheid van de kinderen, vooral door de invloed van de vader, die een contactverbod had. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de moeder zorgvuldig beoordeeld, waarbij het hof concludeerde dat de moeder in staat was om de vader op afstand te houden en dat er positieve ontwikkelingen waren in de thuissituatie.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor zover deze de ondertoezichtstelling betreft, en het inleidende verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming afgewezen. De ondertoezichtstelling van de kinderen is niet langer noodzakelijk geacht, en het hof heeft de beschikking bekrachtigd voor de periode van 2 mei 2024 tot heden. De beslissing is op 5 november 2024 openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.346/01
zaaknummer rechtbank: C/13/747304 / JE RK 24-127
beschikking van de meervoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende op een bij het gerechtshof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam ,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats] (hierna: de GI).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] (4 jaar) en [minderjarige 2] (2 jaar) (hierna: de kinderen).
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 2 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 2 mei 2025.
De moeder is het daar niet mee eens en wil dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat het inleidende verzoek van de raad om de kinderen onder toezicht te stellen wordt afgewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 22 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verweer gevoerd.
2.3
De zitting heeft op 4 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- N. Jansen, namens de raad;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer.
2.4
De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met het hoger beroep in de zaak over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] met zaaknummer 200.342.604/01.

3.De feiten

3.1
De zaak gaat over de kinderen van de moeder:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2020 te [plaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2022 te [plaats] .
De moeder heeft ook een zoon uit een eerdere relatie: [minderjarige 3] (hierna ook: halfbroer [minderjarige 3] ), geboren [in] 2014 te [plaats] . De vader van [minderjarige 3] is niet in beeld.
3.2
[de vader] (hierna: de vader), geboren [in] 1991 te Marokko, is de vader van de kinderen. De moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) hebben in de periode 2016 tot 2022 een relatie met elkaar gehad.
3.3
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
3.4
De kinderen wonen samen met [minderjarige 3] bij de moeder.
3.5
Tussen de vader en de kinderen vindt op dit moment geen omgang plaats. Op 7 december 2022 is aan de vader door de rechtbank een contactverbod met de moeder opgelegd voor de duur van twee jaar in verband met huiselijk geweld.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 2 mei 2025.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder – naar het hof begrijpt – de ondertoezichtstelling uit te spreken voor de duur van zes maanden.
4.3
De raad verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de kinderen in ernstige mate in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het gaat steeds beter met de kinderen. De moeder staat open voor hulpverlening in het vrijwillige kader en voor input en aanwijzingen van deskundigen. Daarnaast heeft de moeder het contact met de vader definitief verbroken. De ondertoezichtstelling bezorgt de moeder onnodige stress en dit heeft een negatieve invloed op de kinderen. Ook is de ondertoezichtstelling een blamage voor haar moederschap, aldus de moeder.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat er ten tijde van de beslissing van de kinderrechter zorgen waren over de situatie van de moeder en de kinderen. Deze zorgen hadden met name betrekking op de negatieve invloed en de onveiligheid vanuit de vader. Ondanks het contactverbod bleef de vader contact zoeken met de moeder. Vanuit de hulpverlening werden zorgen geuit over de veiligheid van de kinderen en de moeder omdat de moeder niet in staat leek om voldoende weerstand te bieden tegen de vader. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad naar voren gebracht dat deze situatie nu mogelijk is veranderd. Echter, gelet op de problematiek van zowel de kinderen als de moeder zelf, wordt er veel van haar gevraagd en bestaan er zorgen over haar draagkracht en draaglast, aldus de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat er sprake is van goed contact met de moeder. Ook zorgt de moeder dat belangrijke afspraken worden nagekomen. De problematiek van de kinderen en de daarmee samengaande onoverzichtelijke situaties kunnen als een ontwikkelingsbedreiging worden beschouwd. Daarnaast zijn er zorgen over de vader van de kinderen, die telkens op onverwachte wijze contact probeert te zoeken met de moeder.
De beoordeling
5.5
Aan het hof ligt de vraag voor of de kinderrechter op goede gronden de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft uitgesproken voor de duur van een jaar en of deze gronden ook nu nog aanwezig zijn.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Ten tijde van de bestreden beschikking was sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. Deze ontwikkelingsbedreiging werd met name veroorzaakt door de onveiligheid vanuit de vader richting de moeder en de kinderen. Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is onder meer gebleken dat de kinderen in de thuissituatie lange tijd zijn geconfronteerd met ruzies en spanningen tussen de ouders en dat zij veel onrust hebben ervaren. De kinderen zijn in de thuissituatie getuige geweest van huiselijk geweld vanuit de vader. Vanwege dat huiselijk geweld is door de rechtbank in 2022 een contactverbod met de moeder opgelegd aan de vader. Door het contactverbod en door het negatieve gedrag van de vader hebben de kinderen geen contact meer met hem. De afgelopen jaren zijn er verschillende hulpverleningsinstanties vanuit het vrijwillige kader betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van de kinderen omdat er grote zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen. Vanuit de hulpverlening werd geconstateerd dat de moeder niet in staat was om de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie te waarborgen. Het lukte de moeder vaak niet om zich te verweren tegen het dwingende gedrag van de vader en om hem buiten de deur te houden. Dit alles heeft zijn weerslag gehad op de kinderen.
Naast de zorgen over de invloed van de spanningen en het huiselijk geweld op de kinderen, is er bij hen ook sprake van kindeigen problematiek. [minderjarige 1] heeft een forse spraaktaalachterstand. Ook heeft [minderjarige 1] last van woedeaanvallen en is hij soms moeilijk te begrenzen. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat er bij [minderjarige 1] sprake is van autisme. Ten aanzien van [minderjarige 2] zijn zorgen geuit over mogelijke fysieke (heup)problemen. Ook bij halfbroer [minderjarige 3] is sprake van kindeigen problematiek.
De verzorging en opvoeding van deze drie kinderen, met ieder hun eigen problematiek, vraagt veel van de draagkracht van de moeder. De moeder heeft haar best gedaan om de hulpverlening in het vrijwillige kader te accepteren maar met name ten aanzien van de onveiligheid vanuit de vader, is het de moeder niet gelukt om in het vrijwillige kader de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. De draaglast leek de draagkracht van de moeder in dit kader te overschrijden. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op goede gronden onder toezicht heeft gesteld van de GI.
5.7
In de afgelopen periode, sinds het uitspreken van de ondertoezichtstelling, heeft de moeder laten zien dat zij in staat is om de vader op afstand te houden Zo heeft de moeder ter zitting in hoger beroep verklaard dat de vader, sinds hij niet langer gedetineerd is, meerdere malen onverwacht aan de deur is geweest, maar dat zij hem telkens niet heeft binnengelaten. Ook maakt de moeder steeds een melding bij de politie vanwege de schending van het contactverbod door de vader en heeft zij camera’s geïnstalleerd om hiervan bewijs te verzamelen. De moeder heeft ook plannen om te verhuizen naar een nieuwe woning (bij voorkeur in een andere stad) zodat het voor de vader onbekend is waar de moeder en de kinderen wonen. Mogelijk zal de moeder volgend jaar een nieuwe woning aangeboden krijgen, aldus de GI ter zitting in hoger beroep.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder heeft laten zien dat zij de adviezen van de hulpverlening opvolgt door afstand te nemen van de vader en contact met hem te vermijden. Dit maakt dat er niet langer sprake is van onveiligheid van de kinderen met betrekking tot de situatie van de moeder en de vader.
Ook heeft de moeder de afgelopen periode laten zien dat zij haar medewerking verleent aan de hulpverlening voor de kinderen. Zo heeft de moeder [minderjarige 1] aangemeld bij het speciaal onderwijs voor kinderen met autisme en de BSO+, waarvoor hij op dit moment op de wachtlijst staat. Ook zal er op korte termijn traumabehandeling starten voor [minderjarige 1] . Ten aanzien van [minderjarige 2] waren zorgen over mogelijke fysieke (heup)problemen. Hoewel de moeder ontkent dat [minderjarige 2] een ernstig heupprobleem heeft, is zij toch bereid geweest om een heupecho te laten verrichten bij [minderjarige 2] .
Het hof constateert dat de verzorging en opvoeding veel vraagt van de moeder en dat er sprake is van een broos evenwicht. Toch heeft het hof het vertrouwen dat de moeder in samenwerking met ( [X] van) de GI in het vrijwillige kader de regie kan voeren met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de kinderen. Hierbij benadrukt het hof dat [X] ter zitting in hoger beroep heeft toegezegd dat de GI ook in het vrijwillige kader voor een bepaalde tijd hulp zal kunnen blijven bieden.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat, zo er al thans nog sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen, de hulp die nodig is voor het wegnemen van deze bedreiging door de moeder binnen het vrijwillige kader wordt geaccepteerd. Het hof zal het inleidende verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling dan ook afwijzen met ingang van heden.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft met ingang van heden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidende verzoek van de raad, voor zover dat betrekking heeft op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode met ingang van heden;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] over de periode van 2 mei 2024 tot heden;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 5 november 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.