In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 23 januari 2024 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1993, was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis waarin hij werd veroordeeld voor woninginbraak in vereniging en verduistering. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met de aanpassing dat bewijsmiddelen worden aangevuld en bewijsoverwegingen worden vervangen. De verdachte was eerder vrijgesproken van een derde tenlastegelegde feit, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen deze vrijspraak.
De zaak kwam aan het licht na een aangifte van woninginbraak op 29 juni 2022, waarbij de bewoners op vakantie waren en de inbraak werd ontdekt door een buurvrouw. De verdachte werd herkend tijdens een achtervolging door de politie, waarbij hij en een medeverdachte probeerden te ontsnappen. Tijdens deze achtervolging werden er goederen, waaronder een kluis, uit de auto gegooid. Het hof oordeelde dat het DNA van de verdachte op de kluis en andere sporen in de auto sterk wijst op zijn betrokkenheid bij de inbraak.
Ten aanzien van de verduistering van een etui met sieraden, dat bij de verdachte in de auto werd aangetroffen, oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor opzet- of schuldheling. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel, maar het hof oordeelde wel dat hij zich wederrechtelijk had toegeëigend wat in het etui zat. Het hof vulde de bewijsmiddelen aan en verving de bewijsoverwegingen van de politierechter, waarbij het de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig achtte. De verdachte had een verleden van vermogensdelicten, wat ook meegewogen werd in de beslissing.