ECLI:NL:GHAMS:2024:3047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
000680-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor vrijheidsbeneming en kosten rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor de ondergane vrijheidsbeneming en de kosten van rechtsbijstand. Het verzoekschrift was ingediend op 4 september 2023 en betrof de schade die verzoeker had geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis in de strafzaak met parketnummer 23-000335-16. De advocaat-generaal heeft op 11 juli 2024 zijn standpunt kenbaar gemaakt, waarna het hof op 22 oktober 2024 de betrokken partijen heeft gehoord in raadkamer.

Verzoeker stelde dat hij schade had geleden ter hoogte van € 102.480,00 door de vrijheidsbeneming en € 4.294,29 aan kosten voor rechtsbijstand. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker van 13 december 2006 tot en met 10 maart 2008 in verschillende vormen van vrijheidsbeneming had gezeten. Bij een eerder arrest van 5 juni 2023 was de strafzaak zonder oplegging van straf of maatregel geëindigd. Het hof heeft de bijzondere omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de lange duur van de procedure en de impact op het leven van verzoeker.

Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor een schadevergoeding van € 50.790,00 voor de ondergane vrijheidsbeneming en kende daarnaast € 4.294,29 toe voor de kosten van rechtsbijstand. Het overige verzochte werd afgewezen. De beschikking werd gegeven door de meervoudige raadkamer van het hof, met de voorzitter mr. A.W.T. Klappe, en is ondertekend door de jongste raadsheer en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000679-23 (530 Sv) en 000680-23 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-000335-16
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. N.C.J. Meijering,
Falckstraat 15-29, 1017 VV Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 4 september 2023 ingekomen.
Op 11 juli 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 22 oktober 2024 de advocaat-generaal, verzoeker en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 102.480,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 4.294,29 (zijnde de declaratie 21 oktober 2024 à € 3.539,25 vermeerderd met de kosten rechtsbijstand -het hof begrijpt 2 x 48 = 96 minuten- in verband met de raadkamerbehandeling van heden ten bedrage € 755,04).

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 5 juni 2023 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ten aanzien van de schade vanwege ondergane vrijheidsbeneming
Verzocht is om vergoeding van € 260,00 per dag dat verzoeker gedetineerd heeft gezeten op een politiebureau danwel een huis van bewaring met beperkingen en € 200,00 per dag dat verzoeker gedetineerd heeft gezeten in een huis van bewaring zonder beperkingen.
In het verzoek en ter terechtzitting in raadkamer is bepleit dat vanwege een aantal bijzondere omstandigheden verdubbeling van de forfaitaire bedragen die in dit kader worden gehanteerd, in deze zaak billijk is. Deze bijzondere omstandigheden zien – zakelijk weergegeven – op onder meer het tijds- en procesverloop van de zaak (tussen de eerste arrestatie eind 2006 en het eindarrest in juni 2024 zijn zestien en half jaar verlopen), het feit dat verzoeker tevens verdachte was in de zaak Vandros-II, welke zaak uiteindelijk is geseponeerd, de negatieve impact die deze voortslepende zaken hebben gehad op zijn leven (verzoeker is veelvuldig nagewezen dat hij “niet voor niets” in voorlopige hechtenis is gegaan) en de voortdurende dreiging van nieuw (langdurig) verblijf in de gevangenis, dit tegen de achtergrond van de zaken “Enclave”, “Passage”, “Vandros-I” en “Vandros-II”. Voor overige bijzondere omstandigheden heeft de advocaat aangegeven te willen aansluiten bij hetgeen in raadkamer door de advocaat van verzoeker [verzoeker 2] is aangegeven, welk verzoek tegelijkertijd met het onderhavige verzoek is behandeld. Het hof zal deze aanvullende bijzondere omstandigheden beschouwen als hier herhaald en ingelast. Deze bijzondere omstandigheden betreffen de jeugdige leeftijd van verzoeker ten tijde van de eerste aanhouding, dat sprake was van een heftige verdenking (levensdelict) en dat verzoeker lange tijd in beperkingen heeft gezeten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een forfaitaire vergoeding en dat het overig verzochte dient te worden afgewezen.
Het hof gaat uit van de volgend data:
- vrijheidsbeneming in een politiecel van 13 december 2006 tot en met 15 december 2006;
- vrijheidsbeneming in een huis van bewaring met beperkingen van 16 december 2006 tot en met 13 juni 2007;
- vrijheidsbeneming in een huis van bewaring van 14 juni 2007 tot en met 10 maart 2008.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. De standaardvergoeding voor schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, zoals die is afgesproken binnen het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en die het hof pleegt te volgen, wordt met name geacht de immateriële schade van de vrijheidsbeneming te vergoeden. Onder bijzondere omstandigheden kan van die standaardbedragen ter vergoeding van immateriële schade worden afgeweken. Die bijzondere omstandigheden moeten dan meebrengen dat de vrijheidsbeneming voor verzoeker relatief veel zwaarder was en/of relatief veel grotere gevolgen heeft gehad dan de gemiddelde impact en gevolgen die een vrijheidsbeneming in het algemeen met zich meebrengt (en welke impact is verdisconteerd in de forfaitaire bedragen). Het is aan verzoeker om deze bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken. Voor materiële schade kan eveneens een vergoeding worden toegekend, mits deze deugdelijk is onderbouwd en met verifieerbare stukken is gestaafd.
Het hof stelt vast dat de door verzoeker aangevoerde bijzondere omstandigheden grotendeels zien op de gehele periode waarin sprake was van opsporing en vervolging (en de gevolgen die dit uiteindelijk op het leven van verzoeker heeft gehad) en dat deze niet als zodanig zijn toegespitst op de periode dat verzoeker daadwerkelijk zijn vrijheid is benomen. Deze omstandigheden kunnen de gronden van billijkheid voor toekenning van de vergoeding daardoor niet dragen. Voor zover omstandigheden zijn aangevoerd die wel specifiek zien op die vrijheidsbeneming, waarbij namens verzoeker gewezen is op de leeftijd van verzoeker ten tijde van de vrijheidsbeneming, dat sprake was van een heftige verdenking (levensdelict) en dat verzoeker lange tijd in beperkingen heeft gezeten, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden onvoldoende van gewicht zijn om een afwijking van de standaardvergoeding te billijken. Hierbij weegt mee dat niet dan wel onvoldoende is toegelicht hoe die omstandigheden tijdens de vrijheidsbeneming specifiek voor verzoeker hebben doorgewerkt.
Gelet op het voorgaande acht het hof gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis deels met beperkingen tot een bedrag van € 50.790,00.
Ten aanzien van de kosten rechtsbijstand
Het hof is van oordeel dat gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 4.294,29.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 50.790,00 (vijftig duizend zevenhonderdnegentig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 4.294,29 (vierduizend tweehonderdvierennegentig euro en negenentwintig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, A.E. Kleene-Krom en A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de jongste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 5 november 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 55.084,29 (vijfenvijftigduizend vierentachtig euro en negenentwintig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Ficq & Partners Advocaten o.v.v. [ovv] .
Amsterdam, 5 november 2024,
mr. A.W.T. Klappe, jongste raadsheer.