Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
(1) de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen,
(2) [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties met nakosten, en tot terugbetaling van al hetgeen EMS ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds heeft betaald, en ten slotte
(3) [geïntimeerde] zal veroordelen tot opheffing van eventueel gelegde beslagen.
(i) voor recht zal verklaren dat de verbintenissen zijdens EMS uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen kwalificeren als resultaatsverbintenissen;
(ii) de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog volledig zal toewijzen, inclusief de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
(iii) voorwaardelijk, te weten voor het geval EMS niet aantoont dat de door haar geboekte tickets € 2.530,67 per stuk kostten, EMS te veroordelen tot betaling van € 1.130,67 aan [geïntimeerde] ;
(iv) EMS zal veroordelen in de kosten van beide instanties en alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.Feiten
grieven I en II(deels) in principaal appel heeft EMS deze vaststelling op onderdelen bestreden. Het hof zal hierna een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
Referenz: Medizinische Flugbegleitung van Frankfurt, Deutschland nach Visakhapatnam,
4.Eerste aanleg
I. primair voor recht te verklaren dat de overeenkomst is ontbonden;
subsidiair de overeenkomst te ontbinden;
5.Beoordeling
grieven II (deels), V en VIin principaal appel kunnen gezamenlijk worden behandeld, omdat zij alle opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat EMS is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Volgens EMS is van een tekortkoming van haar kant geen sprake, omdat op haar slechts een inspanningsverplichting rustte om zo snel mogelijk transport en medische begeleiding te verzorgen, aan welke verplichting zij heeft voldaan. De kantonrechter heeft onrechte overwogen dat [geïntimeerde] ervan uit mocht gaan dat [Persoon 1] op 9 februari 2022 gerepatrieerd zou worden. De vluchtdatum van 9 februari 2022 was geen fatale termijn; EMS heeft [geïntimeerde] nooit toegezegd dat [Persoon 1] op die datum zou worden gerepatrieerd. Dergelijke toezeggingen doet EMS nooit in situaties waarin zij voor het vervoer afhankelijk is van derden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst EMS naar de offerte waarin staat dat de transportdatum nader overeen te komen is, en naar de Order Confirmation van 8 februari 2022, waarin het volgende staat: “
(…) Estimated date/time of departure are not legally binding, this is just an indication. We are depending on weather and traffic conditions and hope for your understanding in case the timetable is subject to change. (…)”
grief 1incidenteel appel). Vaststaat namelijk dat op enig moment (in elk geval na het sluiten van de overeenkomst op 8 februari 2022) partijen hebben afgesproken dat [Persoon 1] met de vlucht van 9 februari 2022 van 20:30 uur naar India zou worden gerepatrieerd. Dat volgt niet alleen uit het feit dat EMS in de nacht van 8 op 9 februari 2022 de tickets heeft geboekt waarvoor [geïntimeerde] EMS direct daarna heeft betaald, maar ook uit de afspraak dat [Persoon 2] en [geïntimeerde] elkaar op 9 februari 2022 om 18:30 uur op de luchthaven van Frankfurt zouden treffen. Dat in de geaccordeerde offerte staat dat de vertrekdatum nader overeen te komen is, doet aan de (later gemaakte) afspraak over de vertrekdatum van 9 februari 2022 niet af. Datzelfde geldt voor de Order Confirmation. Ten eerste omdat, na betwisting door [geïntimeerde] , niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] dit document heeft ontvangen. Ten tweede omdat daarin uitsluitend een voorbehoud is gemaakt voor wijzigingen in de ‘timetable’ als gevolg van ‘weather and traffic conditions’, waarvan in dit geval geen sprake was.
grieven VI en VIIIin principaal appel op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het verzuim van EMS van rechtswege is ingetreden en dat daarom aan de kant van [geïntimeerde] geen sprake kan zijn van schuldeisersverzuim. EMS betoogt dat een ingebrekestelling wel degelijk was vereist, omdat geen fatale termijn was afgesproken en nakoming door EMS nog mogelijk was. Verder betoogt EMS dat wel sprake is van schuldeisersverzuim. [geïntimeerde] heeft de nakoming door EMS verhinderd, doordat [Persoon 1] - ondanks het dringend advies om dit niet te doen - zonder medische begeleiding met de vlucht van 9 februari 2022 is vertrokken, aldus nog steeds EMS.
grief XIin principaal appel en behoeft het betoog van EMS (randnummers 45 en 88 en
grief IX in principaal appel) dat eventuele andere tekortkomingen te gering zijn om ontbinding te rechtvaardigen, geen bespreking. Datzelfde geldt voor de
grieven III en IVin principaal appel (die strekken tot het betoog dat EMS terzake van de bed-to-bed service niet tekort is geschoten).
grief VIIin principaal appel betoogt EMS dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat EMS, vanwege de vernietigbaarheid van de artikelen 8.1 en 8.2 van de algemene voorwaarden op grond van artikel 6:236 BW (zwarte lijst, onredelijk bezwarend beding) geen beroep meer kan doen op de wettelijke bepaling van artikel 6:75 BW. Die sanctie is volgens EMS alleen van toepassing als het beding ook oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 en daarvan is volgens EMS geen sprake. Als gevolg daarvan kan nog steeds een beroep worden gedaan op bepalingen van aanvullend nationaal recht, aldus EMS.
grief Xin principaal appel bestrijdt EMS het oordeel van de kantonrechter dat de ontbinding niet aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend. Volgens EMS is dat wel het geval, omdat zij door toedoen van [geïntimeerde] niet (meer) heeft kunnen presteren. Daarom moet [geïntimeerde] op grond van artikel 6.8 van de algemene voorwaarden de geleden schade (met inbegrip van alle gemaakte kosten) aan EMS vergoeden, aldus EMS.
grief XIin principaal appel faalt. Het gevolg is dat over en weer verbintenissen tot ongedaanmaking zijn ontstaan. Voor het geval de aard van de prestatie met zich brengt dat deze niet ongedaan kan worden gemaakt, is in artikel 6:272 lid 2 BW bepaald dat voor de geleverde prestatie een waardevergoeding moet worden betaald. In geval van een ondeugdelijke prestatie wordt de waardevergoeding ingevolge artikel 6:272 lid 2 BW beperkt tot de waarde die de prestatie voor de ontvanger in de gegeven omstandigheden daadwerkelijk heeft gehad.
grief XIIin principaal appel keert EMS zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de werkelijke waarde van de door EMS geleverde prestatie voor [geïntimeerde] nihil is. EMS betoogt dat deze waarde moet worden vastgesteld op (primair) € 15.800,- althans (subsidiair)
grief 2in incidenteel appel bestrijdt [geïntimeerde] het oordeel van de kantonrechter dat EMS ter zake van de vliegtickets voor [Persoon 2] een bedrag van € 5.061,33 aan [geïntimeerde] moet terugbetalen. Volgens [geïntimeerde] had dit een bedrag van € 6.192,- (€ 7.592,- minus € 1.400,-) moeten zijn. [geïntimeerde] heeft daarom in hoger beroep haar eis vermeerderd en gesteld dat EMS nog een aanvullend bedrag van € 1.130,67 aan haar moet terugbetalen. Daaraan legt [geïntimeerde] ten grondslag dat de werkelijke ticketprijs voor [Persoon 1] € 1.400,- bedroeg en geen € 2.530,67 waar de kantonrechter vanuit is gegaan. [geïntimeerde] heeft haar eis ingesteld onder de voorwaarde dat EMS niet erin slaagt aan te tonen dat de door haar geboekte vliegtickets € 2.530,67 per stuk kostten.
grief 3 in incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen.
Het hof ziet bij deze stand van zaken en de slechts zeer gedeeltelijke aanpassing van het bestreden vonnis, geen aanleiding om tot een andere verdeling van de proceskosten in eerste aanleg te komen zodat het bestreden vonnis ook in dat opzicht zal worden bekrachtigd.
In incidenteel appel is [geïntimeerde] slechts gedeeltelijk in het gelijk gesteld (grief 2 deels). Het hof ziet daarom aanleiding de proceskosten in incidenteel appel te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.