Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte verzoek wijzen arrest van de zijde van [geïntimeerde] .
3.Feiten
“(…)Cliёnt heeft het gehuurde (her)bezien en heeft de wens om het gehuurde te gaan herontwikkelen/renoveren. Het concrete renovatieplan van cliënt voorziet in het wijzigen van de indeling van het gehuurde onder meer door het gehuurde grondig te verbouwen waarbij zowel de plaats als de functie van het gehuurde zal wijzigen. Cliënte heeft immers het voornemen om het gehuurde tezamen met de zolderverdieping om te bouwen tot één zelfstandige woning.Het is niet mogelijk om de werkzaamheden uit te voeren met instandhouding van de huurovereenkomst, niet in de laatste plaats omdat de nieuw te vormen ruimte na renovatie niet meer te vergelijken is met de huidige door u gehuurde ruimte.Cliënte is genoodzaakt om tot uitvoering van de werkzaamheden en dus ook tot opzegging van de huurovereenkomst over te gaan, aangezien de huidige exploitatie van het gehuurde voor cliënte meer dan verliesgevend is (mede nu u besloot de huurcommissie aan te zoeken tot het verkrijgen van een lagere huurprijs) en er zelfs sprake is van een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en -opbrengsten. Dit zal niet meer het geval zijn wanneer de gewenste herontwikkeling/renovatie is doorgevoerd. Daarbij is het pand en zijn de appartementen aan de nodige renovatie toe.Na afronding van de door cliënt gewenste renovatie zal er met het gehuurde zoals gezegd één appartement worden gevormd, zoals ook oorspronkelijk/voorheen de woningen waren. Daarbij is het de bedoeling dat dit nieuwe appartement opnieuw verhuurd zal worden, doch dan tegen een geliberaliseerde en wel rendabele en niet structureel verliesgevende huurprijs.(…)”
4. Beoordeling
[appellant] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Hij wil de woning renoveren en samenvoegen met de bovengelegen zolderverdieping. De nieuw te creëren woning is zo groot dat dit een geliberaliseerde gezinswoning wordt met een verwachte huurprijs van € 2.500,- per maand. De beleggingswaarde van de twee woningen zal stijgen en de renovatie komt de verhuurbaarheid ten goede. Met de huidige huuropbrengst kunnen de woningen op III en IV-hoog bovendien niet goed worden onderhouden.
Volgens de kantonrechter is niet aannemelijk geworden dat de beoogde renovatie alleen mogelijk is na beëindiging van de huur met [geïntimeerde] . Daarnaast is ook de dringendheid van deze renovatie niet aannemelijk geworden. Er is niet gebleken van een zodanige structurele wanverhouding tussen baten en lasten van het pand dat voortduring van de huurovereenkomst met [geïntimeerde] niet van [appellant] kan worden verlangd. Ook heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het rendement van het pand zodanig structureel tekortschiet dat hij de door [geïntimeerde] gehuurde etage dringend nodig heeft voor eigen gebruik om zo het rendement te verbeteren. De kantonrechter is dan ook niet meer toegekomen aan een afweging van de belangen van [appellant] tegenover die van [geïntimeerde] .
4.4 Ook in hoger beroep is de centrale vraag of [appellant] zich kan beroepen op beëindiging van de huurovereenkomst met [geïntimeerde] op grond van dringend eigen gebruik in de zin van artikel 7:274 lid 1 sub c BW.
Voor de toepassing van dit artikel geldt dat het enkele feit dat een verhuurder wil overgaan tot de uitvoering van een renovatie geen grond oplevert voor het aannemen van dringend eigen gebruik, ook niet als deze is ingegeven door de wens om een einde te maken aan een onrendabele exploitatie. Dat kan anders zijn als er een structurele wanverhouding is tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten. Het bestaan van zo’n wanverhouding moet terughoudend worden aangenomen. De stelplicht hiervan rust op de verhuurder. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet aan deze stelplicht heeft voldaan en zal dat hierna toelichten.
te weinig winst(onderstreping hof) maakt op het pand, terwijl zijn stelling in de memorie van grieven is dat hij maandelijks € 416,05 zou moeten toeleggen op de verhuur van de woning. Dit strookt niet met elkaar. Dat [appellant] maandelijks een bedrag (van € 416,05) zou moeten toeleggen op de verhuur kan bovendien niet worden vastgesteld aan de hand van de door [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde berekeningen. Deze berekeningen geven geen, althans onvoldoende, inzicht in de exploitatie van de woning in de afgelopen jaren, waar het hier juist om gaat. Bovendien zijn diverse posten op geen enkele wijze onderbouwd. Zo heeft [appellant] weliswaar het eerste blad van de koopovereenkomst van de woning overgelegd, maar hieruit blijkt enkel de koopprijs van fl. 81.250,- en niet wanneer deze koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dat dit al geruime tijd geleden is moge duidelijk zijn. Op welke wijze hiermee rekening is gehouden bij de afschrijving van de aankoopsom blijkt eveneens onvoldoende uit de berekeningen. Dat geldt overigens ook voor de vraag of en zo ja hoe rekening is gehouden met de waardevermeerdering van de woning in de afgelopen jaren. Ook staan er posten opgenomen voor de bijdrage aan de VvE, gemeentelijke kosten, een meerjaren onderhoudsplan, en verbouwings- en beheerskosten. De onderliggende documentatie hiervoor ontbreekt echter volledig, de genoemde posten worden niet verder toegelicht en ook is niet duidelijk of deze posten alleen op de woning zien of ook op de appartementsrechten op I-hoog en IV-hoog in het pand waarvan de woning onderdeel uitmaakt en waarvan [appellant] eveneens eigenaar is. Ook ontbreekt verder iedere informatie over de exploitatie van deze appartementen, die kennelijk ook door derden worden bewoond, zodat ook bijvoorbeeld niet inzichtelijk is welke inkomsten [appellant] met de verhuur daarvan behaalt.
5.Beslissing
I. de Greef en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.