Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
27/1/12 S/
Sinds een paar maanden toenemend klachten van de spieren in de nek en uitstralend naar de schouder en arm. Gevoel van tintelingen en gevoelloosheid van de wijsvinger. Bij bep. houding van hoofd is het erger, vooral achteraf.
Tot 4x werd de ketting en de vracht gehesen terwijl ik de ketting nog aan het bevestigen was en ben ik aangereden met de kar welke achter de kraan hing, de machinist had overzicht over de kar en zag dat ik er achterdoor ging lopen (toen stond de kar en dus de kraan nog stil)”.
Hoofd” en “
Romp/rug”, en als soort letsel “
Kneuzing/verstuiking”.
nvt is onder behandeling fysiotherapie”.
Op 7 februari 2012 nam ik betreffende patiënt in behandeling, na verwijzing nek-schouderklachten re. (…).
Bij het aanhaken van de vracht aan de ketting is de kraan gaan rijden en heeft slachtoffer aangereden met de kar welke achter de kraan hing. Slachtoffer was al aan het lopen toen de kraan plots in beweging kwam”.
Hoofd” en “
Romp/rug”, en als soort letsel “
Kneuzing/verstuiking”.
Bij de vraag “
Wat moeten we doen om zo’n (bijna)ongeval/gevaarlijke situatie in de toekomst te voorkomen?” is ingevuld: “
Kraanmachinist voldoende alert op omgeving blijven en communicatie met assistent hebben en houden”.
Na het ongeval van 2012 is uw cliënt een week arbeidsongeschikt geweest, maar daarna weer aan het werk gegaan. Er zou nu sprake zijn van een ziekmelding d.d. 10 juni 2013. Zonder nadere gegevens achten wij niet aangetoond dat deze arbeidsongeschiktheid een gevolg is van het ongeval van 2012. Wij kunnen daarom geen aansprakelijkheid erkennen.”
nooit nek- of schouderklachten” had.
Intakedatum: 7 februari 2012
“
Ik ben echter van mening dat onvoldoende onderbouwd is dat de nekhernia en de daaruit volgende problematiek en de thans ook persisterende klachten wel het gevolg is van het incident van 03-02-2012. Temeer nu betrokkene reeds voor de ongevalsdatum zijn huisarts consulteerde in verband met nek- en schouderklachten rechts, die al enkele maanden bestonden. Bovendien wordt in het rapport van orthopedisch chirurg Devilée (…) niet nader uiteengezet waarom de claim van betrokkene als ongevalsgevolg zou moeten worden aangemerkt.”
Patiënt geeft aan na een bedrijfsongeval meer nek- en armpijnklachten te hebben gekregen. Door een ongeval kan een nekhernia ontstaan. Na de operaties zijn de klachten niet overgegaan. Het kan ook zo zijn dat er door het ongeval een whiplash-achtig beeld is ontstaan die heeft gezorgd voor de chronische nek- en armpijnklachten.”
De thans ontvangen informatie wijzigt eerder uitgebracht advies niet. (…) De rectificatie van neurochirurg Wolfs meldt dat betrokkene na het bedrijfsongeval meer nek- en armpijnklachten zou hebben gekregen. Inderdaad waren er ook al voorafgaand aan het ongeval nek- en armpijnklachten. Door een ongeval kan inderdaad een nekhernia ontstaan, echter er dient dan wel te worden voldaan aan een aantal criteria.”
Alles overziend geeft het voorgaande me aanleiding te concluderen tot een onduidelijk en onzeker ongevalsmechanisme, een onvoldoende documentatie van relevante klachten en verschijnselen in de eerste fase na het incident op 3-2-2012 en een atypisch beloop met meerdere onduidelijkheden, inconsistenties en discrepanties. E.e.a. is dermate omvangrijk dat ik in redelijkheid en realiteit geen ongevalsgevolg kan duiden, in wat voor vorm of omvang dan ook.”
Die dag [3 februari 2012, hof] was cliënt [ [appellant] , hof] betrokken bij een bedrijfsongeval. Hij werd daarbij aangereden door een kraan en is rechts in het gezicht geraakt door een balk die op de kraan lag. Daarna aanhoudende pijnklachten in de rechterarm”.
Het gaat in deze expertise om de vraag of het ongeval als oorzakelijk beschouwd moet worden voor de opgetreden cervicale myelopathie en of een dergelijke myelopathie ook zonder het ongeval zou hebben kunnen ontstaan met eenzelfde mate van klachten als nu aanwezig.”
Op vrijdag 3 februari 2012 was betrokkene bezig het bouwterrein op te ruimen. Omdat het tien graden vroor konden de normale werkzaamheden niet uitgevoerd worden. Na het laden van een balk, kwam betrokkene in beweging en wilde hij van achter het voertuig en de kar / laadbak weglopen. Op dat moment kwam het voertuig onverwachts in beweging. Hij werd door de kar met daarop een balk aan de rechter kant van zijn gezicht geraakt. Zijn hoofd maakte een sterke beweging naar links en draaide een slag. Hij viel op de grond en de helm viel van zijn hoofd. Hij had direct pijn in de nek en de rechter schouder.”
Bij betrokkene was er voor het ongeval sprake van een symptomatische spondylotische cervicale radiculopathie rechts. Door het ongeval is een acute myelopathie ontstaan (de oedeemreactie zorgt ervoor dat het enkele dagen duurt alvorens het volledige klinische beeld aanwezig is) Voor en ook na de ingreep had betrokken een myelopathie Nurick graad 4 en Ranawat class IIIA. Alles overwegende moet men vaststellen dat in deze casus door het ongeval een pre-existente en ook symptomatische cervicale kanaalstenose C5-C6 en C6-C7 heeft geleid tot een acute myelopathie.”
In de directe periode voor het ongeval bestonden er inderdaad klachten en afwijkingen op mijn vakgebied in de zin van symptomen van een cervicale spondylartose met klachten van rechter schouder en rechter arm, die in wisselende mate ook in de jaren daarvoor aanwezig waren. (…) Dit zou beperkingen hebben gegeven van de nekbelastbaarheid, bij reiken en boven schouderhoogte werken en mogelijk ook voor repeterende fijne hand- en vingerbewegingen. Qua functionele invaliditeit zou dit een class 3 beperking zijn geweest bij een motion segment lesion en een functionele invaliditeit van 19%.”
“
Als er enkele dagen na 3-2-2012 nu eens niet sprake is geweest van een acute verslechtering van de klachten waarmee betrokkene een week eerder al naar een fysiotherapeut verwezen werd, zoals aangenomen zou kunnen worden op basis van het huisartsenjournaal en de gecontinueerde arbeidsparticipatie, is het dan niet zo dat het onderhavige voorval als aannemelijke oorzaak voor de latere problematiek komt te vervallen?”
ik [kan] dan aangeven dat dit gestelde juist is en het onderhavige voorval dan niet meer een aannemelijke oorzaak is voor de myelopathie maar dat die in dat geval toch bovenal van degeneratieve aard zou zijn.”
4.Eerste aanleg
5.Hoger beroep
6.Beoordeling
sinds een paar maanden toenemend klachten van de spieren in de nek en uitstralend naar de schouder en arm” te hebben en dat de huisarts een nekhernia vermoedde (hierna: de notitie). Volgens [appellant] heeft de huisarts de werkelijke datum van zijn bezoek onjuist genoteerd. Op 28 juni 2016 heeft de huisarts echter verklaard dat er geen aanwijzingen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de notitie, inclusief de datum (3.14.). Aan de suggestie van [appellant] dat de dienstdoende huisarts het bezoek niet juist heeft genoteerd vanwege psychische problemen, wordt bij gebreke van onderbouwing en gelet op de betwisting door NN c.s. voorbij gegaan. De notitie maakt bovendien geen melding van het ongeval van 3 februari 2012.
nek-schouderklachten re” en dat [appellant] tijdens de intake op 7 februari 2012 heeft aangegeven “
sinds 4 weken ernstige pijnklachten” te ervaren zonder melding te maken van het ongeval. Dit komt overeen met de notitie uit het huisartsenjournaal dat er al enige tijd sprake was van ernstige klachten en waarin evenmin melding wordt gemaakt van het ongeval. Op 19 mei 2016 heeft de fysiotherapeut in het kader van de rapportage van Devilee (3.13.) voornoemde passage uit haar eindevaluatie weliswaar gewijzigd naar “
sinds 4 dagen ernstige pijnklachten (…) ontstaan na ongeval op het werk 4 dagen geleden” maar zonder enige nadere verklaring waarom deze wijziging achteraf - jaren na afronding van het behandeltraject - is opgenomen.
nvt is onder behandeling fysiotherapie”.
Hoofd” en “
Romp/rug” is ontstaan. Overige details, zoals de discussie of er sprake is van een open wond of niet, acht Grotenhuis niet van belang en zijn daarom niet door hem opgenomen.
Op vrijdag 3 februari 2012 was betrokkene bezig het bouwterrein op te ruimen. Omdat het tien graden vroor konden de normale werkzaamheden niet uitgevoerd worden. Na het laden van een balk, kwam betrokkene in beweging en wilde hij van achter het voertuig en de kar / laadbak weglopen. Op dat moment kwam het voertuig onverwachts in beweging. Hij werd door de kar met daarop een balk aan de rechter kant van zijn gezicht geraakt. Zijn hoofd maakte een sterke beweging naar links en draaide een slag. Hij viel op de grond en de helm viel van zijn hoofd. Hij had direct pijn in de nek en de rechter schouder.”
Als er enkele dagen na 3-2-2012 nu eens niet sprake is geweest van een acute verslechtering van de klachten waarmee betrokkenen een week eerder al naar een fysiotherapeut verwezen werd, zoals aangenomen zou kunnen worden op basis van het huisartsenjournaal en de gecontinueerde arbeidsparticipatie, is het dan niet zo dat het onderhavige voorval als aannemelijke oorzaak voor de latere problematiek komt te vervallen?”. Grotenhuis schrijft: “
ik [kan] dan aangeven dat dit gestelde juist is en het onderhavige voorval dan niet meer een aannemelijke oorzaak is voor de myelopathie maar dat die in dat geval toch bovenal van degeneratieve aard zou zijn.” (3.24). Grotenhuis stelt echter niet vast óf er sprake is geweest van een acute verslechtering van de klachten van [appellant] . Evenmin concretiseert hij onder welke omstandigheden kan worden gesproken van een ‘acute verslechtering’, en wat moet worden begrepen onder ‘bovenal’ van degeneratieve aard. Dat heeft ertoe geleid dat partijen ieder een andere - tegenovergestelde - conclusie aan deze passage verbinden.
Er is inderdaad wel sprake van enige discrepantie die niet als zodanig voldoende door mij is opgemerkt en dat is het feit dat betrokkene zich met deze klachten die hij zegt te hebben ontwikkeld na het ongeval niet bij de huisarts heeft gemeld.” Het hof sluit niet uit dat deze wetenschap van belang is voor de vraag in hoeverre de klachten na het ongeval (acuut) zijn verergerd en of die als gevolg daarvan (acuut) zijn verergerd.
heeft geprobeerd zijn werkzaamheden in de daarna liggende periode weer te hervatten maar dat lukte niet” (pagina 4 van het rapport). Het rapport gaat echter niet nader in op de mate van werkhervatting na het ongeval. In reactie op het conceptrapport heeft NN c.s. opgemerkt dat [appellant] na het ongeval zonder enig bekend bezwaar zijn werkzaamheden heeft hervat tot ruim een jaar later (pagina 24 van het rapport). Hierop heeft Grotenhuis in het definitieve rapport aangegeven dat hij aan de hand van de verstrekte stukken niet kan vaststellen of en zo ja, in welke mate [appellant] na het ongeval zijn gebruikelijke werkzaamheden weer heeft hervat (pagina 31). Het hof sluit niet uit dat het verloop van de arbeidsparticipatie na het ongeval een indicatie kan vormen van de ernst en mate van acuutheid van de klachten die zich na het ongeval hebben voorgedaan en hoe zich die daarna hebben ontwikkeld, onder meer in aanmerking nemend dat het lichamelijk zwaar werk betreft.
welbeschikbaar is, kunnen partijen meteen aangeven, bij voorkeur eenparig op basis van overeenstemming, of zij de nadere vraagstelling aan Grotenhuis eveneens buitengerechtelijk willen laten verlopen, in welk geval partijen kunnen afspreken Grotenhuis gezamenlijk te benaderen met die vragen (zie hierna in 6.23.4.), of dat zij er de voorkeur aan geven dat het hof dat doet. Verder verdient het de voorkeur dat partijen samen afspreken welke partij dient te worden belast met het voorschot op de aanvullende kosten van Grotenhuis en het hof daarover te informeren. Indien hierover geen overeenstemming wordt bereikt, zal het hof beslissen.
nietbeschikbaar is, kunnen partijen, bij voorkeur eenparig op basis van overeenstemming, aangeven aan het hof hoe zij de procedure in dat geval wensen voort te zetten, bijvoorbeeld of zij benoeming door het hof van een (andere) deskundige wensen en zo ja, welke deskundige daarvoor in aanmerking komt, bij voorkeur reeds met vermelding van naam en expertise en ná controle of deze deskundige vrij staat en beschikbaar is. Indien en voorzover hierover geen overeenstemming wordt bereikt, zal het hof zelf de verdere regie nemen.
uitsluitendbinnen de bandbreedte van de voorgaande rechtsoverwegingen
6.16. t/m 6.20.Het hof zal vervolgens de definitieve aanvullende vraagstelling formuleren. Indien partijen kiezen voor een buitengerechtelijk aanvullend vragentraject aan Grotenhuis (6.23.2.) of eventueel een andere deskundige (6.23.3.), verzoekt het hof hen die definitieve vragen gezamenlijk voor te leggen. Indien deskundigenbenoeming via het hof mocht gaan plaatsvinden, zal het hof dit doen.
6.23. t/m 6.24., voor zover mogelijk tegelijkertijd eenparig,
dan weleerst door [appellant] en daarna door NN c.s. Na ontvangst daarvan, zal het hof beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
7.Beslissing
6.23. t/m 6.24.;