ECLI:NL:GHAMS:2024:2993

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
23-001579-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor ontucht met minderjarigen door een docent op een dovenschool

Op 29 oktober 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een docent op een dovenschool, die was veroordeeld voor (verleiding tot) ontucht met een minderjarige leerling en poging daartoe met een andere minderjarige leerling. De verdachte, geboren in 1984, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2023. Het hof bevestigde de veroordeling, maar paste de opgelegde straf aan. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een beroepsverbod van 5 jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor de eerste benadeelde partij werd vastgesteld op €15.000 en voor de tweede op €1.500. Het hof oordeelde dat de verdachte ernstig misbruik had gemaakt van zijn positie als docent, wat leidde tot een ernstige schending van de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van de slachtoffers. De verdachte toonde geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn daden en het hof hield rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die licht verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De beslissing van het hof benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds last hebben van de gebeurtenissen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001579-23
datum uitspraak: 29 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-081339-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1984,
adres: [adres 1],
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman, de benadeelde partijen en hun advocaten naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de beslissingen ten aanzien van het beslag – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsoverwegingen zal aanpassen en/of aanvullen. Daarbij merkt het hof op dat de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd niet voor het bewijs kan worden gebruikt, zoals door de rechtbank is gedaan, omdat de verdachte niet voorafgaand aan het voor het bewijs gebezigde deel de cautie heeft gehad.

Aanvullende bewijsoverwegingen

Ten aanzien van de bewijsmiddelen
Het hof overweegt dat de in het vonnis genoemde bewijsmiddelen als volgt worden aangepast en/of aangevuld:
- de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, zoals genoemd op pagina 3 van het vonnis (aangehaald in voetnoot 2), wordt vervangen door de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2024 heeft afgelegd, voor zover inhoudende:
“U, voorzitter houdt mij voor dat als u het proces-verbaal van de zitting van 3 augustus 2023 bij dit hof leest, het erop lijkt dat mijn standpunt ten aanzien van het vonnis is dat de bewezenverklaring van feit 1 op pagina 6 van het vonnis juist is. Ik antwoord u dat dat klopt. Het bewezenverklaarde is gebeurd, ik ontken het niet. Als u mij over de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 op pagina 6-7 van het vonnis bevraagt dan antwoord ik dat het misbruik is gebeurd. Ik heb [benadeelde 1] meermalen gezoend en gekust, gepijpt en ik heb hem geld aangeboden zoals is te lezen in de chats.”
- aan voetnoot 5 wordt toegevoegd: het proces-verbaal aangifte, PV DEEL I, doorgenummerde pagina’s 01 e.v.
Ten aanzien van de verweren in hoger beroep
Het hof overweegt dat de bewijsoverwegingen in het vonnis worden aangevuld met onderstaande bespreking van een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten aangevoerd dat de ontuchtige handelingen tussen de verdachte en aangever [benadeelde 1] en het bewegen daartoe, niet onder druk dan wel dreiging tot stand zijn gekomen. In het bijzonder kan ten aanzien van feit 3 niet worden bewezenverklaard dat de verdachte tegen de zin van de aangever over zijn broek zijn hand op zijn penis heeft gelegd alsmede dat de verdachte tegen de ouders van de aangever zou vertellen dat de aangever homoseksueel is als hij niet mee zou werken aan ontuchtige handelingen. De berichten die in dit verband tussen de verdachte en de aangever zijn gewisseld waren grappig bedoeld. In ieder geval blijkt uit de berichten een sfeer van wederzijdse instemming en geen dwang of druk, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
In een van de chatberichten [1] is te lezen dat de verdachte aan de aangever schrijft: “Dat jij ook op mannen valt. Is een dingetje. Door je geloof”. [2] Daarop laat de aangever aan de verdachte weten dat hij uit huis vliegt als zijn ouders dat weten [3] en dat hij straks geen familie heeft die hem steunt [4] . Als de verdachte aangeeft dat er altijd mensen zijn die de aangever steunen, antwoordt de aangever dat zijn familie dat niet doet als je het vertelt, want ze haten homo’s. [5] Als de aangever later in het gesprek vanwege de Ramadan aangeeft niet met de verdachte af te willen spreken, schrijft de verdachte dat hij het jammer vindt dat de aangever niet meer wil afspreken en “ik ga maandag je ouders bellen”. [6]
Het hof is van oordeel dat de hier bedoelde uitingen van de verdachte door de aangever zonder meer als dwingend konden worden ervaren en daarom kunnen bijdragen aan het bewijs van de betwiste onderdelen van tenlastelegging en het opzettelijk bewegen tot ontuchtige handelingen. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de verdachte, vanwege zijn hoedanigheid als docent en gezien het grote leeftijdsverschil, reeds een overwicht op de aangever had, waardoor de gebruikte bewoordingen extra gewicht in de schaal leggen. Dat uit de berichten een algehele sfeer van instemming door de aangever naar voren komt, volgt naar het oordeel van het hof niet uit die berichten. Evenmin volgt uit de bewoordingen van de berichten dat deze als grap waren bedoeld.
Voor het overige worden de in hoger beroep gevoerde bewijsverweren geacht te zijn weerlegd door de bewijsmiddelen.

Oplegging van straffen

Beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is hem een verbod opgelegd voor beroepen waarbij hij zorg en/of verantwoordelijkheid draagt voor minderjarigen voor de duur van 8 jaren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren, met aftrek. Daarbij is gevorderd om de bijzondere voorwaarden op te leggen die zijn genoemd in het reclasseringsadvies van 20 december 2023, met daarnaast een locatieverbod van één kilometer rondom de woonadressen van beide slachtoffers. Ook is een beroepsverbod gevorderd voor de duur van 5 jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft meerdere strafmaatverweren gevoerd. Ten eerste heeft de verdediging aangevoerd dat dient te worden stilgestaan bij de pleegperiode. Die zou voor alle bewezenverklaarde feiten aanzienlijk te ruim zijn bemeten door de rechtbank. Ten tweede dient volgens de verdediging rekening gehouden te worden met het psychologisch onderzoek naar de verdachte (inhoudende dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht), met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en met het tijdsverloop. Dit dient te leiden tot strafmatiging. Ten derde heeft de verdediging nog aangevoerd dat de verdachte niet meer met minderjarigen werkt, zodat hij de risico’s niet opzoekt, en bereid is te werken aan zijn persoon.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als docent op een dovenschool schuldig gemaakt aan (verleiding tot) ontucht met een minderjarige leerling. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan de poging tot verleiding van een andere minderjarige leerling. De verdachte heeft hierbij ernstig misbruik gemaakt van zijn overwicht als docent ten aanzien van leerlingen, die door hun handicap doorgaans kwetsbaarder zijn dan de gemiddelde kinderen van hun leeftijd. De lichamelijke integriteit, seksualiteit en het zelfbeschikkingsrecht van de slachtoffers is hiermee ernstig geschonden. Het vertrouwen dat de slachtoffers in volwassenen zouden moeten kunnen hebben, met name degenen die hen zouden moeten onderwijzen en wegwijs maken in de wereld, is ernstig geschonden. Zij hebben blijkens hun slachtofferverklaringen nog erg veel last van het gebeuren. De verdachte heeft op geen enkel moment aan het welzijn van de slachtoffers gedacht, maar alleen aan het vervullen van zijn eigen seksuele lusten. Dit neemt het hof de verdachte zeer kwalijk. Daarnaast vindt het hof het met de rechtbank zorgelijk dat ter terechtzitting in hoger beroep niet is gebleken dat de verdachte volledige verantwoordelijkheid neemt voor wat hij deze twee jongens heeft aangedaan en wat de impact van zijn handelen is geweest.
Ten aanzien van het gevoerde (strafmaat)verweer dat betrekking heeft op de bewezenverklaarde periode merkt het hof op dat gelet op de inhoud van het dossier niet goed valt vast te stellen wanneer de periode precies begint. Dit leidt er niet toe dat de bewezenverklaring zou moeten worden aangepast, nu de bewezenverklaarde handelingen wel in de bewezenverklaarde periode hebben plaatsgevonden. Het hof zal hiermee echter in de strafmaat wel rekening houden.
Gelet op de grote ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, acht het hof in beginsel enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Hierbij houdt het hof in licht strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop in deze strafzaak.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 13 december 2023 volgt dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, waarbij in beschrijvende zin sprake is van een narcistisch-afhankelijke dynamiek, borderline en vermijdende kenmerken. Van de persoonlijkheidsstoornis was ook sprake ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten en deze heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte tijdens het tenlastegelegde ook beïnvloed. Dit leidt tot het advies om de verdachte de feiten in (licht) verminderde mate toe te rekenen. Het hof neemt dit over en zal met deze mate van verminderde toerekenbaarheid in strafmatigende zin rekening houden.
In het Reclasseringsadvies van 20 december 2023 wordt het risico op herhaling ingeschat als laag, maar in het rapport wordt wel het volgende opgemerkt: “Bij het wegvallen van sociale of relationele steun of andere sociaal-maatschappelijke problemen kan niet worden uitgesloten dat betrokkene vanuit onzekerheid of een onbewuste opbouw van spanningen en onlustgevoelens, opnieuw op zoek gaat naar (externe) seksuele prikkels en bevestiging om onzekerheidsgevoelens te reguleren. Betrokkene heeft in de huidige situatie onvoldoende inzicht in en begrip van hoe dit bij hem werkt. Op de langere termijn wordt het recidiverisico dan ook ingeschat als matig, indien betrokkene zonder hulp of behandeling terugkeert in de maatschappij". Ook hiermee houdt het hof rekening bij de strafoplegging.
Het hof acht het, evenals advocaat-generaal, wenselijk om de op te leggen gevangenisstraf in deels voorwaardelijke vorm op te leggen, waarbij bijzondere voorwaarden worden gesteld, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden om nogmaals (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Daarbij neemt het hof de in het reclasseringsadvies genoemde bijzondere voorwaarden over, te weten (samengevat): een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de slachtoffers, een verplichting tot het vinden van dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening. Daarnaast zal het hof een door het slachtoffer [benadeelde 2] verzocht locatieverbod met betrekking tot zijn adres opleggen. De bijzondere voorwaarden zijn nader uitgewerkt in het dictum.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur 48 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden, waarbij de na te melden bijzondere voorwaarden worden gesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 14b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, ziet het hof geen ruimte om een proeftijd van 5 jaren op te leggen, zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd, nu aan het criterium voor een langere proeftijd, niet is voldaan.
Daarnaast zal het hof de verdachte een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren opleggen, te weten een verbod op het werken als leerkracht of beroep met zorg en verantwoordelijkheid voor minderjarigen, zowel in vrijwillig verband als in dienstverband, om te voorkomen dat de verdachte nogmaals in een soortgelijke situatie terechtkomt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 33, 33a, 36f, 45, 55, 57, 248a en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij overweegt het hof dat reeds de aard en ernst van de normschending met zich brengen dat de door de benadeelde partij beschreven nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Het hof acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag billijk en zal dit dan ook volledig toewijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering, gelet op de bedragen die in andere zedenzaken worden toegewezen, fors gematigd dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Daarbij overweegt het hof dat reeds de aard en ernst van de normschending met zich brengen dat de door de benadeelde partij beschreven nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen, dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Het hof acht een bedrag van € 15.000,00 billijk en zal de vordering dan ook tot dit bedrag toewijzen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Beslagbeslissingen
Onder de verdachte zijn de in het dictum genoemde voorwerpen in beslag genomen en nog niet aan de verdachte teruggegeven. De onder 1, 2 en 4 genoemde goederen worden verbeurdverklaard, aangezien de bewezenverklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan. Bij deze beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. De overige goederen, genoemd onder 3, 5 en 6, moeten aan de verdachte worden teruggegeven. Tot slot behoeft door het hof geen beslissing meer te worden genomen ten aanzien van de verdovende middelen die onder 7, 8 en 9 in beslag zijn genomen, aangezien deze reeds zijn vernietigd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partij en de beslissingen ten aanzien van het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
20 (twintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig vindt;
  • de verdachte zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur;
  • de verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de slachtoffers in de onderhavige strafzaak, te weten [benadeelde 2], geboren op [geboortedag 2] 1999 te [geboorteplaats 2] en [benadeelde 1], geboren op [geboortedag 3] 2001 te [geboorteplaats 3];
  • het de verdachte verboden is zich te bevinden binnen een straal van 1 (één) kilometer binnen het woonadres van [benadeelde 2], te weten [adres 2].
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de verdachte
wordt ontzet van het recht tot het uitoefenen van beroepen- in zowel vrijwillig verband als in dienstverband - waarbij hij de zorg en/of verantwoordelijkheid draagt voor minderjarigen voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1. 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021046338-G6073144, zwart, merk: Dell Laptop)
  • 2. 1 STK Harddisk (Omschrijving: PL1300-2021046338-G6073146, Dell harde schijf)
  • 4. 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021046338-G6073150, grijs, merk: Apple macbook).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 3. 1 STK Harddisk (Omschrijving: PL1300-2021046338-G6073147, Porsche Design)
  • 5. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021046338-G6073152, zwart, merk: Samsung)
  • 6. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021046338-G6073155, grijs, merk: Apple).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 december 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. C.J. van der Wilt en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 oktober 2024.
Mr. Van der Wilt en mr. Meerbeek zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.De chatberichten zijn in het dossier opgenomen na het proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2023, PV DEEL I, doorgenummerde pagina’s 03 44 t/m 03 50, en zijn in het dossier van een afzonderlijke paginanummering voorzien. In de navolgende voetnoten wordt deze afzonderlijke paginanummering gebruikt.
2.Pagina 413
3.Pagina 414
4.Pagina 415
5.Pagina 415
6.Pagina’s 416 t/m 427