ECLI:NL:GHAMS:2024:2963

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.338.465/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouder en kleinkinderen

In deze zaak gaat het om de omgang tussen de grootmoeder en haar kleinkinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De grootmoeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin haar verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen. De ouders van de kinderen, [de moeder] en [de vader], hebben in hun verweerschrift ook een incidenteel hoger beroep ingediend, waarin zij de grootmoeder niet-ontvankelijk willen verklaren in haar verzoeken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de kinderen, wat essentieel is voor het recht op omgang. Het hof heeft de zaak op 22 oktober 2024 behandeld en geconcludeerd dat de grootmoeder wel een nauwe persoonlijke betrekking heeft met [minderjarige 1], maar niet met [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Het hof heeft de grootmoeder ontvankelijk verklaard in haar verzoek om omgang met [minderjarige 1], maar heeft geoordeeld dat omgang met de andere twee kleinkinderen niet mogelijk is, omdat er onvoldoende contact is geweest. De grootmoeder heeft verzocht om een omgangsregeling, maar het hof heeft geoordeeld dat het herstel van contact met [minderjarige 1] op dit moment te belastend is voor haar, gezien de spanningen tussen de grootmoeder en de ouders. De beslissing van de rechtbank is in zoverre bekrachtigd, en de grootmoeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.338.465/01
zaaknummer rechtbank: C/15/319652 / FA RK 21-4109
beschikking van de meervoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak van
[de grootmoeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de grootmoeder (moederszijde),
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerders in principaal hoger beroep,
verzoekers in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. L.C. Fuijkschot te Alkmaar.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] ,
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] ,
- de minderjarige [minderjarige 3] , hierna: [minderjarige 3] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over omgang tussen [minderjarige 1] (12 jaar), [minderjarige 2] (7 jaar) en [minderjarige 3] (7 jaar) (hierna: de kinderen) en de grootmoeder.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 18 december 2023 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen afgewezen.
De grootmoeder is het daar niet mee eens en wil dat er alsnog een omgangsregeling wordt vastgesteld. De ouders zijn het ook niet eens met de bestreden beschikking en willen dat de grootmoeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar inleidende verzoeken in plaats van dat deze verzoeken worden afgewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De grootmoeder is op 5 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De ouders hebben op 29 april 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De grootmoeder heeft op 24 juni 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de ouders van 2 september 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de grootmoeder van 5 september 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de ouders van 6 september 2024, met bijlage.
2.5
[minderjarige 1] heeft in een brief laten weten wat zij van de zaak vindt.
2.6
De zitting heeft op 13 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat en een kantoorgenoot van haar advocaat,
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat, en
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
De advocaat van de grootmoeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2011, te [plaats ] ,
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2017, te [plaats ] en
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017, te [plaats ] .
De kinderen wonen bij de ouders. Zij hebben ook het gezag over de kinderen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen.
4.2
De grootmoeder verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en de volgende omgangsregeling vast te stellen:
- De kinderen verblijven maandelijks een dag(deel) bij de grootmoeder;
- De kinderen overnachten een keer per twee/drie maanden bij de grootmoeder;
- De kinderen overnachten iedere vakantie (minimaal) eenmaal bij de grootmoeder, al dan niet alle drie de kleinkinderen gezamenlijk of afzonderlijk;
- De kinderen hebben een keer per week contact per Skype of een soortgelijk medium met de grootmoeder.
4.3
De ouders verzoeken in principaal hoger beroep – naar het hof begrijpt – de grootmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep verzoeken de ouders de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de kinderen en te bepalen dat de grootmoeder niet-ontvankelijk is in haar verzoeken, dan wel dat haar verzoeken worden afgewezen.
4.4
De grootmoeder verzoekt in incidenteel hoger beroep de verzoeken van de ouders af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
Ontvankelijkheid
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het hof dient dus allereerst te beoordelen of de grootmoeder in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot de kinderen. Alleen indien deze vraag bevestigend beantwoord wordt, kan zij ontvangen worden in een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling met de kinderen.
De standpunten
5.2
De ouders stellen dat de grootmoeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen. Het algemene bestaan van een familierechtelijk verwantschap is niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van ‘family life’. Ook heeft de grootmoeder geen bijkomende omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat er tussen haar en de kinderen een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] stellen de ouders dat de grootmoeder wel eens is langsgekomen en incidenteel voor een kort tijdsbestek heeft opgepast, maar dat daarmee geen voldoende bestendige en betekenisvolle relatie is ontstaan. Alhoewel de grootmoeder een korte periode op woensdagmiddag op [minderjarige 1] heeft opgepast, was het contact tussen de grootmoeder en de kinderen niet anders dan kortdurend, gebruikelijk en in het dagelijks verkeer plaatsvindend contact, aldus de ouders.
5.3
De grootmoeder betoogt dat zij wel een nauwe persoonlijke betrekking heeft met de kinderen en dus ontvankelijk is in haar verzoek. Ten aanzien van [minderjarige 1] stelt de grootmoeder dat zij tussen 2011 en 2019 elke week heeft opgepast. Ook na het conflict met de moeder heeft de grootmoeder in augustus 2019 nog vier keer opgepast en in die periode had zij via de telefoon contact met [minderjarige 1] . Daarnaast is de grootmoeder mee geweest naar schoolreisjes, zwemlessen, de avondvierdaagse en een voorstelling van het jazzballet van [minderjarige 1] . De grootmoeder heeft wekelijks gevideobeld met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en zij heeft af en toe opgepast op hen. Verder voert de grootmoeder aan dat er een wetsvoorstel is voor een drempelverlaging voor omgang tussen grootouders en kleinkinderen (- naar het hof begrijpt - het wetsvoorstel ‘Wet drempelverlaging omgang grootouders’, Kamerstukken II 2022/23, 36 364, nr. 1 e.v.). Er is daarom een grond voor anticiperende rechtsvinding en daarnaast bestaat er al rechtspraak waarin is geanticipeerd op het wetsvoorstel. De grootmoeder verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9076).
De beoordeling door het hof
5.4
Onder de huidige wetgeving is voor de ontvankelijkheid van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling van een persoon die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind stelt te staan, vereist dat de verzoeker die nauwe persoonlijke betrekking stelt en – bij betwisting – aantoont. Het enkele bestaan van een familierechtelijke betrekking is niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking of ‘family life’. Volgens vaste jurisprudentie dienen daartoe voldoende concrete omstandigheden te worden gesteld (en – bij betwisting – aannemelijk te worden gemaakt), waaruit blijkt dat er meer dan gebruikelijk contact is (geweest) tussen de verzoeker en het kind. Het hof constateert – net als de grootmoeder – dat er een wetsvoorstel aanhangig is dat beoogt de drempel voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking te verlagen. Er wordt in het wetsvoorstel uitgegaan van het bewijsvermoeden dat grootouders in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot hun kleinkinderen. Het hof ziet echter geen aanleiding om te anticiperen op dit wetsvoorstel en overweegt daartoe als volgt. Het wetsvoorstel is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer en het is nog onduidelijk of het wetsvoorstel in de huidige vorm aangenomen zal worden, en indien dat het geval is, wanneer het in werking zal treden. Omdat het wetsvoorstel een trendbreuk inhoudt met de momenteel geldende wetgeving en de vaste rechtspraak en er daarnaast onder de huidige wetgeving geen sprake is van een leemte die wordt opgevuld door middel van het wetsvoorstel, zal het hof de op dit moment geldende wet- en regelgeving toepassen.
5.5
Het hof is van oordeel dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [minderjarige 1] . Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de grootmoeder in het verleden structureel op woensdag heeft opgepast op [minderjarige 1] . Daarnaast is vast komen te staan dat de moeder op die momenten afwezig was en de grootmoeder verantwoordelijkheid droeg voor de zorg- en opvoedtaken van [minderjarige 1] . Het hof zal de grootmoeder dan ook ontvankelijk verklaren in haar verzoek om een omgangsregeling met [minderjarige 1] vast te stellen. Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is echter gebleken dat het contact tussen hen en de grootmoeder niet structureel en regelmatig was. De grootmoeder heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij meer contact onderhield met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dan gebruikelijk is tussen grootouders en kleinkinderen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de grootmoeder in het verleden incidenteel en kortdurend heeft opgepast op [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , bijvoorbeeld wanneer de moeder haar nagels liet doen of onverwachts moest werken. De door de grootmoeder gestelde betrokkenheid is naar het oordeel van het hof te summier om tot een nauwe persoonlijke betrekking met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te kunnen leiden. Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zal het hof de grootmoeder daarom de bestreden beschikking vernietigen en de grootmoeder alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek om een omgangsregeling vast te stellen. Gelet hierop zal het hof enkel het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige 1] vast te stellen inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Het wettelijk kader
5.5
Uit artikel 1:377a, tweede lid, BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel het recht op omgang ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd.
Uit het derde lid volgt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De standpunten
5.6
De grootmoeder stelt zich op het standpunt dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat het contact met haar wordt hersteld. Er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking en er is geen sprake van een ontzeggingsgrond voor omgang. De ouders moeten hun gekwetstheid ondergeschikt maken aan het belang van [minderjarige 1] om de relatie met de grootmoeder te herstellen. De moeder werkt het contactherstel tegen. Zo heeft zij het eerder ingezette mediationtraject afgebroken en heeft zij geen aanvraag gedaan voor een traject bij Family Supporters. Het ontbreken van bereidheid bij de ouders mag geen contra-indicatie vormen voor omgang en het belang van [minderjarige 1] moet zwaarder wegen. Contact met naaste familie is essentieel voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] en de verantwoordelijkheid voor de omgang dient niet bij haar gelegd te worden, aldus de grootmoeder.
5.7
De ouders stellen zich op het standpunt dat de door de grootmoeder verzochte omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige 1] is. De grootmoeder heeft veelvuldig contact gezocht met het gezin, wat voor onrust heeft gezorgd en zij heeft het gezin niet de noodzakelijke ruimte gegeven om het contact vanuit rust te herstellen. Ook heeft de grootmoeder tegen de afspraken in e-mails en berichten gestuurd naar het gezin en tegen de wil van de ouders in berichten geplaatst op sociale media, hetgeen spanning in het gezin heeft veroorzaakt. [minderjarige 1] verkeert in een loyaliteitsconflict dat is gevoed door het handelen van de grootmoeder. [minderjarige 1] geeft zelf aan geen contact te willen met de grootmoeder. Wanneer zij in de toekomst wel contact wil met de grootmoeder zullen de ouders dit niet belemmeren. Op dit moment wil het gezin rust en een omgangsregeling is nu niet passend, aldus de ouders.
Het advies van de raad
5.8
De raad merkt op dat er weinig ruimte is voor contact tussen de grootmoeder en [minderjarige 1] . De verhoudingen tussen de moeder en de grootmoeder zijn zodanig geëscaleerd dat [minderjarige 1] spanning ervaart. Het lijkt erop dat [minderjarige 1] klem zit tussen de moeder en de grootmoeder. [minderjarige 1] kiest voor haar moeder, omdat zij haar veilige basis is. De raad begrijpt de onmacht van de grootmoeder en haar wens om de kinderen te zien, maar [minderjarige 1] heeft vanuit het loyaliteitsconflict waarin zij zit aangegeven dat zij nu geen contact wil. Het is daarbij de taak van de grootmoeder om te accepteren hoe de situatie nu is, maar dat betekent niet dat er nooit meer contact kan zijn tussen de grootmoeder en de kinderen. De oplossing ligt bij de moeder en de grootmoeder, want zolang zij in conflict zijn zal [minderjarige 1] niet kiezen voor de grootmoeder. De moeder heeft daarnaast de taak om de spanning die zij voelt richting de grootmoeder niet over te dragen op de kinderen, bijvoorbeeld door het inroepen van professionele hulp.
De beoordeling door het hof
5.9
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. In maart 2019 heeft zich een incident tussen de moeder en de grootmoeder voorgedaan dat mede aanleiding is geweest voor een ernstige verstoring van hun relatie. Hierdoor zijn de oppasmiddagen van de grootmoeder geëindigd en heeft zij de kinderen nog maar enkele keren gezien. Dit sporadische contact is sinds medio 2021 helemaal gestopt. Wel heeft de grootmoeder nog kaartjes gestuurd, zoals bij de rechtbank op de zitting van 16 mei 2022 was besproken, maar - naar het hof begrijpt - wil [minderjarige 1] deze kaartjes niet bekijken.
In het verleden zijn meerdere pogingen, via het maatschappelijk werk en de therapeut van de grootmoeder, ondernomen om de relatie tussen de moeder en de grootmoeder te verbeteren. Ook is gedurende de procedure bij de rechtbank een mediationtraject ingezet. Deze hulpverleningstrajecten hebben echter geen verbetering gebracht in de verhoudingen tussen de grootmoeder en de ouders (in het bijzonder tussen de grootmoeder en de moeder). Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder gesteld dat zij niet meer open staat voor contactherstel. Zij heeft toegelicht dat het conflict tussen haar en de grootmoeder nog onverkort aanwezig is en dat de pogingen van de grootmoeder om weer in contact te komen veel onrust en spanning in het gezin hebben veroorzaakt.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [minderjarige 1] spanning ervaart, die mogelijk verband houdt met het conflict tussen de grootmoeder en de moeder. Gelet op de situatie waarin [minderjarige 1] opgroeit, waarbij zij afhankelijk is van de moeder als haar primaire verzorger, is het mogelijk dat zij zolang die spanning voortduurt geen ruimte ervaart voor het opstarten, dan wel herstellen van de omgang met de grootmoeder. Hoewel de wens van de grootmoeder om omgang te hebben met [minderjarige 1] begrijpelijk is, is het hof van oordeel dat op dit moment herstel van contact met de grootmoeder te belastend is voor [minderjarige 1] en niet van haar kan worden verlangd. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat zij in haar brief aan het hof te kennen heeft gegeven dat zij geen contact wil met de grootmoeder. Het hof is dan ook van oordeel dat omgang in dit geval in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . De rechtbank heeft daarom terecht het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en haar vast te stellen afgewezen. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de grootmoeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is afgewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van R. Hoff als griffier en is op 22 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.