ECLI:NL:GHAMS:2024:2955

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
23-001349-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling voor diefstal in vereniging met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal in vereniging, gepleegd op 16 april 2019 in Aerdenhout en Haarlem. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een taakstraf van 150 uren. De verdachte had samen met anderen een woning binnengekomen en goederen, waaronder een kluis en geld, weggenomen. Het hof oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de diefstal, ondanks zijn wisselende verklaringen. De ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op de slachtoffers zijn meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, maar vond een voorwaardelijke straf passend gezien de ernst van de feiten. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van schending van het recht op een berechting binnen een redelijke termijn, wat invloed had op de hoogte van de taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001349-20
datum uitspraak: 15 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-134658-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2023 en 1 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 april 2019 te Aerdenhout, gemeente Bloemendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit een woning (gelegen aan de [adres 2], aldaar) een kluis (met meerdere bankpassen en/of paspoorten en/of reservesleutels en/of inentingsboekjes) en/of meerdere sieraden en/of een kussensloop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2019 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 1000,- euro, in elk geval een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het gebruik van een bankpas op naam van [naam]-[slachtoffer 2] en de bijbehorende pincode, tot welk gebruik hij, verdachte, niet bevoegd was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Feit 1
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat, hoewel de verdachte heeft gepind met een pas afkomstig van diefstal, er geen bewijs is dat de verdachte betrokken is geweest bij die diefstal. De verdachte heeft een alternatieve verklaring gegeven. Hij heeft verklaard dat hij is gebeld door de daders van de diefstal om voor hen te pinnen en dat hij met het pinnen 100,- euro heeft verdiend.
Het hof overweegt als volgt.
Aan het enkel voorhanden hebben van een gestolen goed kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat die persoon het goed zelf heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
In deze zaak zijn die als volgt.
Op 16 april 2019 rond 11:00 uur wordt met een ladder via een open raam op de eerste verdieping een kluis gestolen uit een woning in [adres 2]. Die kluis, voorzien van een cijferslot, wordt opengemaakt en met een daarin aangetroffen pinpas wordt 6 kilometer verderop om 11:28 uur door de verdachte gepind. Deze feiten zijn belastend voor de verdachte en vragen om een verklaring. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg wisselend verklaard. Zo heeft hij verklaard dat hij door personen uit Haarlem is gebeld, dat zij hem vroegen naar de dichtstbijzijnde bank te komen en dat hij daar heeft gepind. Hij heeft ook verklaard dat er drie jongens naar zijn tante zijn gereden, dat hij daar de pinpas in ontvangst heeft genomen en dat hij vervolgens naar de bank is gereden, daar heeft gepind, terug naar de woning van zijn tante is gereden en daar het geld aan de drie jongens heeft gegeven. Voorts heeft hij verklaard dat het kan zijn dat de jongens hem op de telefoon van zijn vriendin hebben gebeld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de daders met een auto naar het huis van zijn tante zijn gereden en dat hij met hen is meegereden naar de pinautomaat om het bedrag te pinnen. Ook heeft hij in hoger beroep - en nadat de politie had geverbaliseerd dat er in het relevante tijdsbestek niet met zijn telefoon was gebeld - verklaard dat hij door de daders op zijn eigen telefoon via Snapchat is gebeld.
Mede gezien de wisselende verklaringen acht het hof, net als de politierechter, het door de verdachte geschetste alternatieve scenario in het licht van het zeer korte tijdsbestek tussen de inbraak en het gebruik van de pinpas ongeloofwaardig. Het hof concludeert aldus dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal uit de woning en komt tot een bewezenverklaring van feit 1.
Feit 2
Er is aangifte gedaan en gebleken is dat met de pas van het slachtoffer is gepind bij een pinautomaat in de [adres 3] in Haarlem. Er zijn camerabeelden waarop de verdachte te zien is en de verdachte heeft het feit bekend.
Medeplegen
Uit het dossier blijkt dat de dader met een ladder via het raam aan de voorkant van de woning naar binnen is gegaan en naar buiten is gegaan via de achterkant van de woning. Hieruit volgt dat een andere persoon, ten tijde van de wegnemingshandeling, de ladder moet hebben verplaatst van de voorkant van het huis naar de achterkant van het huis. Ervan uitgaande dat er, gelet op het korte tijdsverloop, vervolgens meteen vanuit de woning waar de inbraak heeft plaatsgevonden door is gereden naar de bank, gaat het hof ervanuit dat ook feit 2 door meerdere personen is gepleegd, hetgeen wordt bevestigd door het duimpje dat de verdachte opsteekt nadat het pinnen was gelukt, wat kennelijk was gericht naar iemand anders die daar op dat moment ook aanwezig was. Naar het oordeel van het hof is dan ook bij het plegen van beide feiten sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 april 2019 te Aerdenhout, gemeente Bloemendaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, uit een woning (gelegen aan de [adres 2], aldaar) een kluis met meerdere bankpassen en paspoorten en reservesleutels en inentingsboekjes, en sieraden en een kussensloop, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming;
2.
hij op 16 april 2019 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van 1000,- euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het gebruik van een bankpas op naam van [naam]-[slachtoffer 2] en de bijbehorende pincode, tot welk gebruik hij, verdachte, niet bevoegd was.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De raadsman heeft, in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de verbeterde persoonlijke omstandigheden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een of meer andere(n) schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Zij zijn ’s ochtends rond 11 uur, terwijl de bewoonster gewoon thuis was, met een ladder via het raam de woning van de aangever en zijn echtgenote – beiden op dat moment 77 jaren oud en fysiek dus minder weerbaar - binnengeklommen en er zijn verschillende goederen uit de woning weggenomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte schade teweeggebracht en overlast veroorzaakt. Bovendien wordt door dit soort feiten een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en hun gevoel van veiligheid in hun eigen huis, zeker nu de vrouw van de aangever thuis was ten tijde van het plegen van het feit.
Kort na de inbraak heeft de verdachte met een bij de inbraak gestolen pinpas geld gepind, en zo een groot geldbedrag van de aangevers gestolen.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke delicten onherroepelijk is veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte meeweegt.
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive acht het hof een straf zoals door de politierechter opgelegd in beginsel passend en geboden. De door de advocaat-generaal geëiste, geheel voorwaardelijke, straf doet naar het oordeel van het hof dan ook geen recht aan de ernst van deze feiten.
Het hof heeft wat betreft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 23 september 2024 en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Daaruit is gebleken dat er, sinds de geboorte van zijn dochter vijf jaar geleden, sprake is van een sterk positieve lijn in het leven van de verdachte. Zo is hij al een aantal jaar als zelfstandige werkzaam in de transportbegeleiding, heeft hij een eigen woning, voldoende inkomen en geen schulden meer. Het hof acht het onwenselijk dat deze positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte door een detentie worden doorkruist. Het hof zal de verdachte daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf op leggen, als stok achter de deur om zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten, met daarnaast een taakstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren dan ook passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep sprake is geweest van schending van het recht op een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Namens de verdachte is op 23 juni 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas vier jaar en vier maanden later arrest wijst. Het hof ziet aanleiding deze overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de hoogte van de op te leggen taakstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. D.A.C. Koster en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 oktober 2024.
Mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.