ECLI:NL:GHAMS:2024:2952

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.319.029/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige privéuitgaven door fractievoorzitter van politieke partij Forza! Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voormalig fractievoorzitter van de politieke partij Forza! Nederland, die via de bankrekeningen van de partij een aanzienlijk aantal privéuitgaven heeft gedaan. Het hof oordeelt dat de fractievoorzitter onrechtmatig heeft gehandeld jegens de partij en dat hij de onrechtmatig opgenomen gelden moet terugbetalen, voor zover deze niet kunnen worden verrekend met bedragen die hij al heeft teruggestort. De zaak is gestart na een integriteitsmelding en een onderzoek door Strated Consulting, waaruit bleek dat fractiegelden onrechtmatig zijn besteed. De rechtbank had eerder de vorderingen van Forza toegewezen, maar de fractievoorzitter ging in hoger beroep. Het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de fractievoorzitter is veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 26.012,52 en een aanvullend bedrag van € 7.891,17, alsook de wettelijke rente over deze bedragen. Het hof oordeelt dat de fractievoorzitter niet kan aantonen dat hij de bedragen rechtmatig heeft besteed en dat zijn verweer niet slaagt. De proceskosten in hoger beroep worden ook aan de fractievoorzitter opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.029/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/322939 / HA ZA 21-642
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 oktober 2024
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.F.J. Huigens te Apeldoorn,
tegen
POLITIEKE VERENIGING FORZA! NEDERLAND,
gevestigd te Hoofddorp , gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Bitter te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellant] en Forza genoemd.

1.De zaak in het kort

De voormalig fractievoorzitter van Forza in de gemeenteraad van Haarlemmermeer heeft via de bankrekeningen van Forza een groot aantal privéuitgaven gedaan. In deze uitspraak oordeelt het hof dat hij hierdoor onrechtmatig jegens Forza heeft gehandeld en dat hij de onrechtmatig opgenomen gelden moet terugbetalen (voor zover die niet kunnen worden verrekend met bedragen die hij al heeft teruggestort).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] is bij dagvaarding van 14 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 2 november 2022 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Forza als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie en gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBNHO:2022:9454.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties A1, A2, B1 t/m B4 en C1;
- productie B4 (een geluidsbestand) van [appellant] ;
- memorie van antwoord tevens vermeerdering van eis, met producties F26 t/m F43.
2.3.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 februari 2024 laten
toelichten. [appellant] door mr. Huigens, Forza door mr. Bitter, beiden aan de hand van
overgelegde spreekaantekeningen. Daarbij is extra spreektijd gegund aan de advocaat van
[appellant] ten behoeve van het voordragen van het verweer tegen de eisvermeerdering.
Ten tijde van de mondelinge behandeling zijn door [appellant] en Forza nog de volgende (op
voorhand toegestuurde) producties in het geding gebracht:
- een USB-stick, wederom genummerd productie F35, van Forza;
- producties C2 en C3 van [appellant] ;
- een USB-stick, wederom genummerd productie F41, van Forza;
- producties F44.1 en F44.2 van Forza;
- producties D1 t/m D3 en een transcriptie, wederom genummerd B4, van [appellant] .
2.4.
[appellant] heeft ook nog een akte uitlatingen tot verweer toegestuurd. Forza heeft
daartegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft de akte bij bericht van 26 februari 2024 geweigerd.
2.5.
Op 19 maart 2024 heeft Forza bericht dat geen minnelijke regeling tot stand is gekomen en arrest gevraagd.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.17 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. De grieven 3b tot en met 3o houden onder meer in dat de rechtbank ten onrechte bepaalde feiten (niet) heeft vastgesteld. Voor zover terecht en voor de beoordeling van belang, houdt het hof hierna bij de vaststelling van de feiten rekening met wat [appellant] heeft aangevoerd. Dat betekent overigens nog niet dat de beslissing van de rechtbank onjuist is.
De feiten die in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Forza is een politieke vereniging. [appellant] was vanaf 19 februari 2004 tot 9 maart 2010 en vanaf 24 november 2014 tot 24 november 2020 bestuursvoorzitter van Forza. Hij was van 3 maart 2010 tot 21 september 2020 ook fractievoorzitter van Forza in de gemeenteraad van Haarlemmermeer. Hij was tot 11 januari 2021 fractielid van Forza.
3.2.
[A] (hierna: [A] ) is sinds 1 januari 2019 bestuurslid en penningmeester van Forza. Met ingang van 16 april 2021 zijn [B] , [C] en [A] in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuursleden. [A] is ook fractievoorzitter .
3.3.
In artikel 12 lid 1 van de statuten van Forza is bepaald dat Forza wordt vertegenwoordigd door het bestuur voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.
3.4.
Forza ontvangt op grond van de Verordening op de Fractieondersteuning van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Verordening) jaarlijks een financiële bijdrage. De gemeente maakt de fractiebijdrage over op de bankrekeningen die Forza aanhoudt bij Rabobank. Na ieder kalenderjaar moet de fractie aan de gemeenteraad over de bestedingen rekening en verantwoording afleggen, gevolgd door een accountantscontrole. De fractievoorzitter dient in te staan voor de juistheid van de verantwoording en is verantwoordelijk voor een door de accountant gevraagde toelichting.
3.5.
[appellant] heeft als fractievoorzitter de fractiebestedingen over 2017 en 2018 verantwoord tegenover PricewaterhouseCoopers (hierna: PwC), de controlerend accountant.
Nadat [appellant] de vragen van PwC over de bestedingen had beantwoord, heeft PwC de rekening en verantwoording van de fractiebestedingen goedgekeurd.
3.6.
[appellant] had tot begin 2020 als enige toegang tot de bankrekeningen van Forza. De bij de rekeningen horende bankpas was op naam gesteld van [appellant] .
3.7.
De fractieleden van destijds hebben op 18 april 2020 met [appellant] een betalingsregeling getroffen over een in februari 2020 geconstateerd kastekort van € 14.435,86. In een mede door [appellant] ondertekende overeenkomst (onderhandse akte genoemd) waarin de betalingsregeling is vastgelegd staat het volgende:
“(…) [appellant] is (…) verantwoordelijk voor deze kasverschillen en daarmee ook verantwoordelijk voor het terugbetalen van de ontbrekende gelden. Om uit een onderlinge strijd te blijven, wat juridisch nu wel en niet mag, maar moreel in alle gevallen laakbaar is, heeft de fractie afspraken met elkaar gemaakt. Ondergetekenden zijn de onderstaande punten overeengekomen:
  • [appellant] heeft zijn oprechte verontschuldigingen aan de fractie aangeboden.
  • [appellant] betaalt terug in maandelijkse termijnen van €250. De eerste aflossing is verschuldigd per 1 mei 2020.
  • [appellant] heeft zijn rol als fractievoorzitter beschikbaar gesteld aan de fractie. De fractie heeft dit voorstel aangenomen en zal een opvolger benoemen die in het nieuwe politieke jaar per medio augustus 2020 deze taak zal overnemen.
  • [appellant] blijft fractielid en daarmee ook Raadslid van Forza! Haarlemmermeer.
  • [appellant] betaalt zijn maandelijkse bijdrage aan de campagnekas.(…)”
3.8.
[appellant] heeft drie deelbetalingen van € 250 gedaan op 1 juni, 20 juni en 4 september 2020. Eind september 2020 had [appellant] een achterstand in de betalingstermijnen van € 500 en van € 250 in betalingen aan de campagnekas.
3.9.
Op 10 september 2020 heeft [A] bij de burgemeester van Haarlemmermeer een zogenoemde integriteitsmelding over de handelwijze van [appellant] gedaan.
3.10.
De verschuldigdheid van de op 18 april 2020 vastgelegde bedragen is op 21 september 2020 nogmaals schriftelijk bevestigd in een tussen [appellant] en de overige fractieleden van Forza ondertekend document. Daarin staat verder het volgende:
“(…) Door de fractie is verder geconstateerd dat buiten de bedragen die in de onderhandse akte van 18-04-2020 zijn benoemd er wellicht sprake is van strafbare feiten bij het verantwoorden van de gelden die de fractie ter beschikking zijn gesteld. De z.g. fractievergoeding. Het betreft in het bijzonder facturen die zijn ingebracht voor de huur van een fractiekantoor, waar het vermoeden bestaat dat het hier de huur van een tot woning getransformeerde bedrijfsruimte betrof. De partij heeft geen fractiekantoor anders dan de ruimte die aan de fractie ter beschikking is gesteld in het gemeentehuis waarvoor zij geen huur betaalt. (…) [appellant] kan deze fractie mogelijk nog meer geld verschuldigd zijn. (…)”
3.11.
De burgemeester van Haarlemmermeer heeft naar aanleiding van de integriteitsmelding van Forza op 7 oktober 2020 adviesbureau Strated Consulting ingeschakeld. De burgemeester heeft Strated Consulting verzocht te onderzoeken of binnen Forza in de jaren 2017, 2018 en/of 2019 gemeentelijk geld, bedoeld voor fractieondersteuning, onrechtmatig is besteed aan niet fractie gerelateerde zaken.
3.12.
Strated Consulting heeft haar rapportage van eind oktober 2020 opgeleverd. In de samenvattende rapportage van 16 november 2020 staat onder meer het volgende:
“(…) Conclusie 1: Fractiegelden zijn binnen Forza! zowel in 2017 en 2018 onrechtmatig besteed en verantwoord.(…)”
3.13.
Begin januari 2021 hebben het bestuur van Forza Nederland en de fractie van Forza Haarlemmermeer unaniem besloten [appellant] uit de gemeenteraadsfractie te zetten.
3.14.
In opdracht van de gemeente heeft BDO Investigations B.V. (hierna: BDO) onderzoek gedaan naar de bestedingen van de bedragen die de gemeente in 2017-2019 als fractie-ondersteuning heeft verstrekt aan Forza.
3.15.
In een brief van 21 mei 2021 heeft de advocaat van Forza namens de fractieleden van destijds, [appellant] gesommeerd een bedrag van € 26.012,52 binnen 14 dagen te betalen.
3.16.
De burgemeester van Haarlemmermeer en [A] , namens Forza, hebben afzonderlijk aangifte tegen [appellant] gedaan van verduistering.
3.17.
De burgemeester van Haarlemmermeer heeft de gemeenteraadsleden in een memo van 28 december 2021 op de hoogte gesteld van de uitkomst van het integriteitsonderzoek naar [appellant] . In het memo staat het volgende:
(…) De op basis van de Gedragslijn[Integriteit]
, de Verordening fractie-ondersteuning en de uitgevoerde onderzoeken nu te trekken conclusies kunnen als volgt worden geformuleerd:
[appellant] heeft in strijd met de door de raad vastgestelde regels, als penningmeester en fractievoorzitter geld verantwoord, en hiervoor getekend bij de fractieverantwoording, in de jaren 2017 en 2018.
[appellant] heeft het bedrag van de fractievergoedingen op de diverse rekening van Forza! gebruikt als een rekening-courant, in de jaren 2017 en 2018.
[appellant] heeft als penningmeester en fractievoorzitter getekend voor het bestaan van een reserve, in 2017 en 2018, die feitelijk niet aanwezig was.
De fractie van Forza! Haarlemmermeer heeft geen deugdelijke interne financiële administratie gevoerd in de jaren 2017 en 2018.
Tevens valt te concluderen dat [appellant] gedurende 2017 en 2018 een bedrijfspand huurde als woning, en dit opvoerde als partijkantoor van Forza!. Hiermee handelde hij in strijd met de verordening fractieondersteuning.
Daarnaast valt er met betrekking tot de integriteitsmelding te constateren dat
6.
Noch [A] , noch [appellant] zich qua communicatie gehouden hebben aan de in
de Gedragscode integriteit voorgeschreven terughoudendheid.
Concreet handelt het om de volgende bedragen en nadere informatie:
Ad. 1. niet conform regels opgevoerde facturen fractiekantoor 11.360 euro
niet conform regels opgevoerde betalingen fractie-medewerker 3.150 euro
Ad. 2. de omvang is niet exact vast te stellen; op jaarbasis werden bedragen met hoogtes
tot ca. 26.000 euro heen-en-weer gestort
Ad. 3. de reservebedragen die ontbreken zijn op jaarbasis vast te stellen, maar verrekenen zich
2017 14.595 euro
2018 11.473 euro
2019 5.045 euro
Bij de nog vast te stellen verantwoording 2020 wordt het nadere verschil geanalyseerd en beoordeeld.
Ad. 5. het huurcontract met [appellant] voor het betreffende pand vermeldt “woning”de facturen vermelden huur “fractiekantoor”(…)”
3.18.
Tijdens een bijeenkomst van gemeenteraad op 20 januari 2022 heeft de burgemeester meegedeeld dat de hoofdofficier van Justitie haar schriftelijk heeft bevestigd dat [appellant] strafrechtelijk zal worden vervolgd wegens verduistering. De gemeenteraad heeft op deze bijeenkomst besloten € 14.510 van Forza terug te vorderen (€ 11.360 voor de niet overeenkomstig de regels opgevoerde huur en € 3.150 voor de niet volgens de regels verrichte betaling van de vergoeding voor de fractiemedewerker).

4.Eerste aanleg

4.1.
Forza heeft in eerste aanleg in conventie, samengevat weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 26.012,52 in hoofdsom en € 1.252,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie, samengevat weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd Forza te veroordelen tot betaling van het in conventie toegewezen bedrag aan [appellant] , onder de voorwaarde dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan Forza.
4.3.
De rechtbank heeft in conventie de vorderingen van Forza tot betaling van
€ 26.012,52 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 mei 2021 en tot betaling van
€ 1.252,50 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 juni 2021 toegewezen, in reconventie de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
De rechtbank heeft, samengevat, beslist dat [appellant] heeft erkend dat hij aansprakelijk is voor de kastekorten van in totaal € 14.435,86 door zijn ondertekende schriftelijke verklaringen daartoe en de gedeeltelijke uitvoering van de betalingsregeling. De door Forza betaalde advocaatkosten van € 966,66 komen voor rekening van [appellant] , omdat hij heeft erkend onbevoegd geld van Forza te hebben gebruikt en door zijn handelwijze de verdenkingen over zichzelf heeft afgeroepen. [appellant] heeft ten onrechte betaalde huur voor woonruimte opgevoerd als ten laste van Forza komende huur van een fractiekantoor en moet daarom een bedrag van
€ 11.360 aan Forza terugbetalen. De rechtbank heeft de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten toegewezen, omdat niet is gebleken dat niet is voldaan aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. De vordering van [appellant] is afgewezen, omdat [appellant] in reactie op de stellingen van Forza en de onderzoeken van Strated Consulting en BDO geen informatie heeft verschaft over de omvang van de via Forza verrichte privéuitgaven.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en –
uitvoerbaar bij voorraad – Forza niet-ontvankelijk zal verklaren, danwel haar vorderingen zal ontzeggen of afwijzen en de gewijzigde vordering van [appellant] op Forza van € 51.765, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 30 maart 2022 zal toewijzen, met veroordeling van Forza in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
5.2.
[appellant] heeft daartoe 35 grieven aangevoerd met nummers 1, 2, 2a, 2b, 3a tot en met 3o, 4a tot en met 4g, 5a tot en met 5i en 6a. Een gedeelte van de grieven 3b tot en met 3o is hiervoor behandeld. Het gedeelte van grief 3c dat een voorwaardelijk verzoek tot inzage in bankstukken over de periode 2014 t/m 2020 inhoudt, is op de mondelinge behandeling ingetrokken. Grief 1, de grieven 2, 2a en 2b, grief 3a, een gedeelte van de grieven 3d, 3f tot en met 3i en de grieven 4a, 4f en 4g hebben betrekking op formele punten. De overige grieven (een gedeelte van 4a t/m 4e, 5a t/m 5i en 6a) komen op tegen de toewijzing van de vorderingen van Forza en de afwijzing van de vordering van [appellant] en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd tot een bedrag van € 51.765, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 30 maart 2022.
5.3.
Forza heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. Zij heeft haar eis in hoger beroep vermeerderd met € 7.891,17 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 juni 2023 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
5.4.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

6.Beoordeling

Formele punten
6.1.
Het hof zal de grieven met formele punten als eerste bespreken. Deze grieven falen om de hiernavolgende redenen.
6.2.
In hoger beroep voert [appellant] (met grief 1 en gedeeltelijk grief 4c) voor het eerst aan dat de dagvaarding in eerste aanleg nietig is, omdat de vordering – zo begrijpt het hof – door de verkeerde partij is ingesteld en onvoldoende feitelijk is onderbouwd. Naar het oordeel van het hof omschrijft de dagvaarding in eerste aanleg voldoende duidelijk de vordering van Forza en de feitelijke en juridische gronden waarop deze berust, zodat is voldaan aan het voorschrift van artikel 111 lid 2 onder d Rv. Het moet [appellant] dus duidelijk zijn geweest waartegen hij zich moest verdedigen. Uit de conclusie van antwoord volgt dat hij inhoudelijk verweer heeft gevoerd. [appellant] heeft zijn stelling dat hij onvoldoende verweer heeft kunnen voeren dan ook niet concreet gemaakt.
6.3.
De suggestie van [appellant] (in grief 2) dat de politieke commotie, de aangiften en aandacht voor deze zaak in de media aan een zorgvuldige beoordeling door de rechtbank in de weg hebben gestaan, en dat de rechtbank daarom voorbij is gegaan aan het beroep van [appellant] op niet-ontvankelijkheid, wordt verworpen bij gebrek aan enige onderbouwing. Het hof is (met de rechtbank) van oordeel dat het beroep op niet-ontvankelijkheid niet slaagt, zoals hierna nog zal worden toegelicht.
6.4.
[appellant] maakt (met grief 3) bezwaar tegen de vermelding van “de aantekeningen van de griffier” bij de opsomming van de processtukken in onderdeel 1.1 van het bestreden vonnis. [appellant] is niet met de inhoud van die aantekeningen bekend. Als het vonnis mede op basis van de aantekeningen is gewezen, dan is dat volgens [appellant] in strijd met artikel 6 EVRM. De grief faalt bij gebrek aan belang. Enkel het proces-verbaal van de mondelinge behandeling dat de rechtbank heeft opgesteld en waarmee [appellant] bekend is, behoort tot het procesdossier. Het proces-verbaal bevat een zakelijke weergave van wat op de mondelinge behandeling is gebeurd en besproken en dient het hof tot uitgangspunt.
6.5.
De grieven 3f tot en met 3i houden onder meer in dat de integriteitsmelding van [A] , de samenvattende rapportage van Strated Consulting en het rapport van BDO geen onderdeel zouden zijn van de rechtsstrijd in hoger beroep, omdat Forza deze stukken bij conclusie van antwoord in reconventie heeft overgelegd en geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. [appellant] gaat eraan voorbij dat het geschil in conventie en in reconventie op dezelfde kwestie betrekking heeft en dat Forza genoemde stukken mede aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd, zoals temeer blijkt uit de memorie van antwoord. Het instellen van incidenteel hoger beroep was daarvoor niet nodig. De (eventuele) inhoudelijke bezwaren van [appellant] tegen deze stukken worden hierna behandeld bij de inhoudelijke beoordeling van de vordering van Forza.
6.6.
De grieven 4a tot en met 4g houden onder meer in dat de rechtbank in onderdeel 3 van het bestreden vonnis onder het kopje ‘het geschil’ de standpunten van partijen onjuist heeft weergegeven en de ingangsdatum van de wettelijke rente niet heeft opgenomen. Bij de behandeling van deze grieven heeft [appellant] geen belang, omdat deze grieven niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
Forza is ontvankelijk
6.7.
[appellant] voert (met de grieven 2, 2a, 2b en 3d) aan dat de rechtbank Forza niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Volgens [appellant] is niet voldaan aan het statutaire vereiste van een rechtsgeldig besluit van de algemene ledenvergadering tot het instellen van deze procedure. Verder voert [appellant] aan dat Forza in deze procedure wordt vertegenwoordigd door [A] , terwijl [A] uitsluitend gezamenlijk bevoegd is op te treden namens Forza. Er is geen volmacht of bestuursbesluit waaruit blijkt dat hij bevoegd is.
Tot slot voert [appellant] (met grief 4b gedeeltelijk) aan dat de ingestelde vorderingen niet tot het vermogen van Forza behoren.
6.8.
Terecht stelt Forza dat haar bestuur bevoegd is om Forza in deze procedure te vertegenwoordigen. Deze procedure is met de dagvaarding in eerste aanleg van 26 november 2021 aangevangen. Uit het handelsregister volgt dat [A] , [B] en [C] op dat moment het bestuur vormden. Het hof gaat ervan uit dat de inschrijving in het handelsregister juist is en het bestuur aldus rechtmatig de vereniging in deze procedure vertegenwoordigt.
De statuten van Forza schrijven niet voor dat het bestuur een besluit van de algemene ledenvergadering of een ander orgaan van de vereniging nodig heeft om een gerechtelijke procedure te voeren. Zelfs als de statuten dat wel hadden voorgeschreven, dan had een beroep op het ontbreken daarvan op grond van artikel 2:45 lid 3 BW alleen kunnen worden gedaan door de vereniging; niet door [appellant] . Dat geldt ook voor het beroep op de onbevoegdheid van [A] om Forza als bestuurder te vertegenwoordigen. Bij dat beroep heeft [appellant] ook geen belang meer, omdat Forza stelt dat het besluit om [appellant] in rechte aan te spreken door het voltallige bestuur is genomen.
6.9.
Het hof stelt vast dat de vorderingen van Forza betrekking hebben op gelden die [appellant] voor privéuitgaven onrechtmatig heeft onttrokken van de bankrekeningen van Forza. De bankrekeningen staan op naam van Forza. De onttrekkingen zijn ten laste van het vermogen van Forza gekomen. De vordering tot terugbetaling van de gelden komt daarom toe aan Forza. Met zijn standpunt dat de (fractie)leden de vordering tot terugbetaling had(den) moeten instellen miskent [appellant] dat de vordering van Forza niet ziet op de vergoedingen die de gemeente ten behoeve van de fractie heeft betaald en deels van Forza heeft teruggevorderd, maar op de onttrekking van gelden van haar eigen bankrekeningen.
6.10.
De conclusie van het voorgaande is dat het verweer van [appellant] niet slaagt en Forza kan worden ontvangen in haar vorderingen.
De vorderingen van Forza
6.11.
Hierna zal het hof de gewijzigde vordering van Forza en het inhoudelijke verweer van [appellant] daartegen beoordelen. Daarbij worden de grieven 4a t/m 4e en 5a t/m 5i van [appellant] gezamenlijk behandeld.
6.12.
Het geschil tussen partijen betreft in de kern of [appellant] tijdens zijn fractievoorzitterschap een totaalbedrag van € 33.903,69 van de bankrekeningen van Forza heeft onttrokken en voor privéuitgaven heeft aangewend.
6.13.
Forza legt aan haar vordering nakoming van de overeengekomen betalingsregeling en onrechtmatige daad ten grondslag. Forza stelt dat [appellant] onrechtmatig de volgende bedragen van de bankrekeningen van Forza heeft onttrokken:
  • een bedrag van € 14.435,86 vanwege een kastekort, waarvan € 750 is afgelost;
  • een bedrag van € 11.360 aan huur voor woonruimte;
  • een bedrag van € 966,66 voor de factuur van een strafrechtadvocaat;
  • een bedrag van € 7.891,17 aan privéuitgaven.
-
het kastekort van € 14.435,86
6.14.
Forza spreekt [appellant] aan op een kasverschil van in totaal € 14.435,86.
Forza stelt dat [A] in februari 2020 een verschil van € 4.330 in de campagnekas en een verschil van € 10.105,86 in de fractiekas heeft geconstateerd dat is ontstaan in de periode dat [appellant] voorzitter en penningmeester van Forza was. De kasverschillen zijn veroorzaakt door onrechtmatige onttrekkingen van de bankrekeningen van Forza. Ter onderbouwing van deze vordering beroept Forza zich op de met [appellant] schriftelijk vastgelegde afspraken van 18 april 2020 en 21 september 2021, het rapport van BDO, de samenvattende rapportage van Strated Consulting en het memo van de burgemeester.
6.15.
Het hof stelt voorop dat [appellant] met de ondertekening van de overeenkomst van 18 april 2020 heeft verklaard dat hij een schuld van € 14.435,86 heeft aan Forza die hij in maandelijkse termijnen van € 250 zal terugbetalen. [appellant] is tot uitvoering van de betalingsregeling overgegaan door op 1 juni, 20 juni en 4 september 2020 een bedrag van
€ 250 te betalen. Toen [appellant] achterliep met de betalingstermijnen heeft [appellant] met de ondertekening van de schuldbekentenis van 21 september 2020 nogmaals verklaard dat hij het bedrag van € 14.435,86 moet terugbetalen, te verminderen met de al betaalde termijnen van
€ 250. Weliswaar zijn de verklaringen van [appellant] gericht aan de fractieleden van destijds, maar dat neemt niet weg dat de schuldbekentenissen vrije bewijskracht hebben en als bewijs kunnen dienen voor de stelling van Forza dat [appellant] het bedrag van € 14.435,86 aan haar is verschuldigd. In zoverre is het betoog van [appellant] dat de schuldbekentenissen als natuurlijke verbintenis moeten worden beschouwd of niet zijn voorzien van een goedschrift als bedoeld in artikel 158 lid 1 Rv, niet relevant.
Dwaling, andere wilsgebreken en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid?
6.16.
[appellant] doet (met grief 5b en 5c) een beroep op dwaling, bedrog, misbruik van omstandigheden, andere wilsgebreken en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Hij voert aan dat hij de schuldbekentenissen onder grote politieke druk heeft ondertekend. Hij werd beschuldigd van verduistering en wilde voorkomen dat de fractie uit elkaar zou vallen. [A] was op zijn positie van fractievoorzitter uit en wilde hem het zwijgen opleggen. Op het moment dat hij de schuldbekentenissen ondertekende had [appellant] geen inzicht in de boekhouding van Forza en wist hij niet of de daarin genoemde kasverschillen juist waren. Door mededelingen van [A] was hij in de veronderstelling dat het ging om de integriteitskwestie met de gemeente over de boekhoudkundige verwerking van de door de gemeente verstrekte fractievergoedingen die met de ondertekening van de schuldbekentenissen opgelost was. Hij ging ervan uit dat de werkelijke rekening-courantverhouding tussen partijen naderhand in kaart zou worden gebracht en daarover later zou worden afgerekend. Hij realiseerde zich niet dat de ondertekening van de schuldbekentenissen vermogensrechtelijke gevolgen zou hebben.
6.17.
Het verweer van [appellant] slaagt niet. Ook als aangenomen moet worden dat bij [appellant] een met zijn verklaringen overeenstemmende wil (artikel 3:33 BW) heeft ontbroken, zoals hij stelt maar Forza betwist, zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat dit voor de fractieleden kenbaar was. Integendeel, met de ondertekening van de schuldbekentenissen heeft [appellant] tweemaal schriftelijk verklaard dat hij een schuld van € 14.435,86 heeft aan Forza en heeft hij ingestemd met een betalingsregeling. Ook heeft hij een aantal betalingen verricht.
6.18.
De door [appellant] aangevoerde omstandigheden betekenen op zichzelf nog niet dat hij de schuldbekentenissen onder invloed van dwaling of door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden heeft ondertekend. Niet is gebleken dat [A] , al dan niet opzettelijk, onjuiste mededelingen heeft gedaan om [appellant] te bewegen tot het ondertekenen van de schuldbekentenissen. Verder is niet gebleken dat de gestelde druk is veroorzaakt door laakbaar handelen van [A] . Daarom valt ook niet in te zien dat [A] wist of had moeten begrijpen dat [appellant] vanwege die druk de schuldbekentenissen ondertekende. Aan de vereisten van artikel 6:228 en artikel 3:44 BW is niet voldaan. De schuldbekentenissen zijn dus niet wegens een wilsgebrek nietig of vernietigbaar.
Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) waaraan [appellant] dezelfde omstandigheden ten grondslag legt, slaagt om de hiervoor vermelde redenen evenmin. Bovendien volgt uit het memo van de burgemeester dat de burgemeester de integriteitsmelding van [A] over de privé-uitgaven van [appellant] en het financieel wanbeheer in 2017 t/m 2019 heeft besproken met [appellant] en dat [appellant] tegenover de burgemeester heeft erkend dat hij fouten heeft gemaakt.
Is het bedrag van € 14.435,86 juist?
6.19.
[appellant] betwist dat hij het bedrag van € 14.435,86 verschuldigd is. De constatering van [A] van de kasverschillen in de schuldbekentenis van 18 april 2020 is niet met stukken zoals bankafschriften onderbouwd, en volgt niet uit het rapport van BDO of andere overzichten, aldus [appellant] .
6.20.
Forza heeft het volgende toegelicht. In 2020 had [A] voor het eerst inzage in de bankrekeningen van Forza. Hij heeft een kasverschil geconstateerd. Op 1 januari 2019 was er een verschil van € 9.606,20. Dit bedrag stemt ongeveer overeen met het bedrag van
€ 9.797,70 dat volgens BDO niet verantwoord is over het jaar 2018. Op 31 december 2019 was er een verschil van € 499,66 in de fractiekas. Het kasverschil bedroeg in 2019 dus in totaal € 10.105,86. Daarnaast was er een tekort in de campagnekas van € 3.680 en € 650. Het bedrag van € 3.680 heeft betrekking op de vergoeding voor de fractiemedewerker in de jaren 2016 tot en met 2018 die [appellant] naar zijn privérekening heeft overgemaakt. Het bedrag van
€ 650 betreft achterstallige maandelijkse bijdragen van € 50 voor de campagnekas.
6.21.
Het hof stelt vast dat BDO de transacties op de zes bankrekeningen van Forza in de periode van 2017 tot en met 2019 heeft onderzocht. BDO heeft in haar eindrapport geconcludeerd dat [appellant] de vergoeding voor de fractiemedewerker die de gemeente betaalde op de fractierekening, heeft overgemaakt naar zijn privérekening. Dat de betreffende fractiemedewerker hiermee instemde, zoals [appellant] aanvoert, is door Forza weersproken. De vergoeding voor de fractiemedewerker was volgens Forza namelijk bestemd voor de campagnekas.
Verder volgt uit het rapport van BDO dat [appellant] in de betreffende periode bedragen van
€ 26.000 heen en weer heeft gestort en dat de door [appellant] aan PwC opgegeven reservebedragen in het kader van de jaarlijkse controle van de fractiebestedingen ontbreken,
€ 14.595 in 2017, € 11.473 in 2018 en € 5.405 in 2019. Voor de uitgaven van
€ 25.963,51 in 2017, van € 35.820,05 in 2018 en van € 39.371,50 in 2019 heeft BDO geen verantwoording gevonden. Uit deze conclusies van BDO kan worden afgeleid dat [appellant] per saldo meer heeft uitgegeven dan hij aan Forza heeft terugbetaald.
6.22.
De bezwaren van [appellant] tegen het rapport van BDO slagen niet. BDO heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld op haar rapport te reageren, maar daarvan heeft [appellant] geen gebruik gemaakt. Anders dan [appellant] betoogt, is het rapport niet onvolledig. Bij het opstellen van het eindrapport had BDO beschikking over de afschriften van de bankrekeningen van Forza.
Tot slot is er geen aanleiding om te veronderstellen dat BDO geen toestemming zou hebben gegeven voor het gebruik van haar eindrapport in deze procedure. Los daarvan, kan niet worden geoordeeld dat het rapport van BDO door Forza door het gestelde gebrek aan toestemming onrechtmatig is verkregen en daarom niet zou mogen worden gebruikt.
6.23.
De tussenconclusie is dat Forza met de door [appellant] ondertekende schuldbekentenissen en het rapport van BDO voldoende onderbouwd heeft gesteld dat [appellant] tenminste een bedrag van € 14.435,86 (verminderd met de betaling van € 750) aan Forza verschuldigd is. [appellant] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof dat als vaststaand aanneemt.
-
huur woonruimte 2017-2018 van € 11.360
6.24.
Tussen partijen staat vast dat [appellant] in 2017, 2018 en 2019 een totaalbedrag van
€ 11.360 aan huur voor een kantoor aan de [A-straat] in [plaats] heeft betaald van de fractierekening van Forza of aan Forza heeft doorbelast. Forza stelt dat de door Forza betaalde huur privéwoonruimte van [appellant] betrof. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Forza een door [appellant] getekende huurovereenkomst, een besluit van de gemeente van 2 oktober 2019 en e-mailberichten van januari 2020 tussen de verhuurder en [A] , overgelegd.
6.25.
[appellant] betwist dat hij de ruimte als woonruimte heeft gebruikt. Hij heeft de ruimte aan de [A-straat] gehuurd voor activiteiten van de fractie zoals trainingen, het ontvangen van bezoekers, brainstormsessies, bijeenkomsten en werken buiten de openingstijden van het gemeentehuis. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst hij op een door de verhuurder ingediende zienswijze op voorgenomen besluit van de gemeente. Verder wijst [appellant] erop dat hij in de betreffende periode ingeschreven stond op een ander adres.
6.26.
Het hof overweegt als volgt. In de huurovereenkomst staat dat [appellant] de huurder is en dat hij met ingang van 1 februari 2017 tot 1 februari 2019 woonruimte huurt. Het door Forza overgelegde besluit betreft een last onder dwangsom die de gemeente aan de verhuurder heeft opgelegd vanwege illegale (be)woning van de eerste verdieping van zijn bedrijfspand aan de [A-straat] en de sommatie aan de verhuurder om de bewoning te beëindigen. In de zienswijze die de verhuurder heeft ingediend op het voorgenomen besluit van de gemeente om een last onder dwangsom op te leggen, verzoekt de verhuurder de gemeente de situatie te gedogen. Hieruit kan worden afgeleid dat [appellant] het bedrijfspand juist wel als woning huurde. Uit de e-mailberichten tussen [A] en de verhuurder volgt dat de verhuurder een verhuisvergoeding van € 4.000 zal betalen vanwege de gedwongen beëindiging van de huur.
De inschrijving in de basisregistratie personen op het adres [B-straat] in [plaats] kan [appellant] niet baten, omdat uit de huurovereenkomst, de zienswijze van de verhuurder, het besluit van de gemeente en de overeengekomen verhuisvergoeding volgt dat [appellant] in werkelijkheid in het bedrijfspand aan de [A-straat] woonde. Ook al zouden in die ruimte enkele keren activiteiten van de fractie hebben plaatsgevonden, dan rechtvaardigt dat niet dat [appellant] de huur die hij voor privégebruik verschuldigd was, bij Forza in rekening bracht.
6.27.
De conclusie is dat [appellant] een bedrag van € 11.360 vanwege ten onrechte gedeclareerde huur voor woonruimte aan Forza moet terugbetalen. De grieven 5g en 5h falen.
-
factuur strafrechtadvocaat van € 966,66
6.28.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] de factuur van Advocatenkantoor Delissen Martens van € 966,66 van de bankrekening van Forza heeft betaald. Forza stelt terecht dat deze factuur niet voor haar rekening had mogen komen.
In een brief van 30 november 2020 heeft de desbetreffende advocaat aan [appellant] bevestigd dat hij werkzaamheden voor hem zal verrichten die bestaan uit bijstand bij eventuele strafvervolging door de aangifte die tegen hem is gedaan door de burgemeester van Haarlemmermeer. Naar hun aard zijn dit kosten die voor rekening van [appellant] zelf komen. De werkzaamheden betroffen een strafrechtelijke verdenking doordat [appellant] gelden van de bankrekeningen van Forza had onttrokken. Dat de factuur van de advocaat gericht is aan Forza maakt dit niet anders. [appellant] had immers bij de werkzaamheden van de advocaat belang. Door de factuur met gelden van de bankrekening van Forza te betalen heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld jegens Forza en is hij gehouden om het bedrag van € 966,66 terug te betalen. Dit betekent dat grief 5d faalt.
-
het bedrag van € 7.891,17
6.29.
In hoger beroep vordert Forza een aanvullend bedrag van € 7.891,17. Aan deze vordering legt Forza het volgende ten grondslag. Nadat het bestreden vonnis was gewezen, heeft [A] de boekhouding van Forza verder op orde gebracht. Het kasverschil dat [A] in februari 2020 heeft geconstateerd is lager dan het totale bedrag dat [appellant] in de periode van 2017 tot 2019 aan de bankrekeningen van Forza heeft onttrokken voor privéuitgaven.
6.30.
Forza heeft het bedrag van € 7.891,17 als volgt berekend. Volgens de opgave van [appellant] bij de fractieverantwoording van 2017 had de fractie op 1 januari 2017 een reserve van € 14.595,38. In werkelijkheid bedroeg het saldo van de bankrekeningen van Forza op 31 december 2016 in totaal € 32,66, waardoor er een reservetekort was van € 14.562,72. Het saldo van de bankrekeningen van Forza was op 31 december 2019 € 17.659,02.
In de tussenliggende periode heeft Forza een bedrag van € 40.166,01 aan vergoedingen van de gemeente op de fractierekening ontvangen. Verder is op de fractierekening een totaalbedrag van € 3.174,98 aan donaties en andere inkomsten ontvangen. De uitgaven van de fractie bedroegen in totaal € 6.473,66. [appellant] heeft een bedrag van € 50.705 naar de fractierekening overgemaakt, maar een bedrag van € 7.775,10 van de fractierekening opgenomen bij pinautomaten.
Per saldo is een totaalbedrag van € 76.833,59 niet te verantwoorden. In dit bedrag is begrepen de niet aanwezige reserve op 1 januari 2017 van € 14.562,72, de huur voor de woonruimte van [appellant] van € 23.545 die is betaald van de bankrekeningen van Forza, een bedrag van
€ 8.076,33 dat [appellant] van de bankrekeningen van Forza aan American Express Europe S.A. heeft betaald ter voldoening van credit card schulden, een bedrag van € 4.988,58 aan telefoonkosten die van de bankrekening van Forza zijn betaald, een bedrag van € 9.352,04 dat [appellant] van de bankrekeningen van Forza heeft overgeboekt aan familieleden en heeft besteed aan privé uitgaven en een bedrag van € 16.308,62 dat [appellant] aan boodschappen, tanken en horeca heeft uitgegeven door pinbetalingen. Het bedrag van € 76.833,59 heeft Forza verminderd met het saldo van € 42.929,90 van de betalingen van [appellant] op de fractierekening en het bedrag van € 26.012,52 dat in eerste aanleg is toegewezen (het kastekort van
€ 14.435,86, de factuur van de advocaat van € 966,66 en de door Forza betaalde huur van
€ 11.360 voor woonruimte van [appellant] verminderd met de aflossing van €750), zodat een vordering van € 7.891,17 resteert.
6.31.
[appellant] voert aan dat Forza had moeten toelichten welke stellingen zij op basis van welke stukken inneemt en waar die stellingen in de stukken steun vinden of onderbouwd worden. Het hof volgt hem hierin niet. Forza heeft haar stelling dat [appellant] nog een aanvullend bedrag van € 7.891,17 vanwege privéuitgaven verschuldigd is, uitvoerig toegelicht en onderbouwd met bankafschriften over de periode van 2017 tot en met 2019 waaruit de betalingen van de bankrekeningen en het daarop aanwezige saldo volgen. Het lag op de weg van [appellant] dit te weerspreken. Dat heeft hij niet gedaan. [appellant] bestrijdt niet dat de bankafschriften en overzichten juist zijn en is niet ingegaan op de concrete bedragen die Forza noemt. Hij betwist niet dat hij de uitgaven heeft gedaan en dat deze uitgaven niet ten behoeve van Forza zijn geweest. Gelet op zijn bekendheid met de uitgaven valt niet in te zien waarom hij niet nader – aan de hand van de door Forza overgelegde bankafschriften en met de bankafschriften van zijn privérekening – heeft kunnen toelichten welke uitgaven voor rekening van Forza zouden moeten komen. Het hof zal daarom de berekening van Forza volgen en als vaststaand aannemen dat [appellant] nog een bedrag van € 7.891,17 aan privéuitgaven heeft onttrokken aan de bankrekeningen van Forza.
De overige verweren van [appellant]
6.32.
Ook de overige verweren van [appellant] slagen niet. [appellant] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat hij binnen zijn bevoegdheid en mandaat als bestuurder en bankgemachtigde is gebleven. [appellant] heeft van de bankrekeningen van Forza een groot aantal betalingen gedaan die gezien de aard van die betalingen (boodschappen, horeca, tanken) niet ten behoeve van Forza zijn geweest. Forza betwist dat [appellant] bevoegd was om die betalingen te verrichten en haar bankrekeningen als rekening-courant te gebruiken. Dat [appellant] gemachtigde tot de bankrekeningen was, houdt dus niet in dat hij de privéuitgaven mocht doen. Door de privéuitgaven te financieren met de gelden van Forza ontstaat er een verplichting van [appellant] om de met deze uitgaven gemoeide bedragen aan Forza terug te betalen.
6.33.
Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit de goedkeuring van PwC van de verantwoording van de fractieondersteuning over 2017, 2018 en 2019 niet dat de uitgaven van [appellant] in die periode terecht zijn geweest. PwC heeft bij brief van 18 maart 2021 een addendum voor haar rapportages over de jaren 2017, 2018 en 2019 afgegeven waarin is vermeld dat zij heeft geconstateerd dat ten aanzien van een aantal bestedingen onvoldoende onderbouwing aanwezig is in haar dossier om eenduidig vast te stellen dat zij in overeenstemming met het bestedingskader zijn genomen, zoals opgenomen in artikel 2 van de Verordening en dat niet langer zonder meer gebruik kan worden gemaakt van haar rapportages. Weliswaar schrijft PwC in die brief ook dat de onderliggende bestedingen niet ‘fout’ hoeven te zijn, maar onweersproken staat vast dat PwC op basis van de informatie die [appellant] zelf heeft verstrekt, heeft gecontroleerd of de uitgaven van Forza pasten binnen het bestedingskader volgens de Verordening. Uit deze mededeling kan daarom niet worden afgeleid dat de bestedingen terecht zijn geweest. Bovendien staat in het rapport van Strated Consulting dat de administratie over de jaren 2017-2018 niet goedgekeurd had mogen worden.
Geen schuldeisersverzuim
6.34.
Het beroep van [appellant] op schuldeisersverzuim begrijpt het hof aldus dat [appellant] geen inzicht heeft verkregen in de rekening-courantverhouding, omdat Forza heeft nagelaten om inzage te verstrekken in de onderliggende bankgegevens. Dit standpunt is echter achterhaald, omdat Forza de bankafschriften bij memorie van antwoord heeft overgelegd en [appellant] in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren.
Geen eigen schuld
6.35.
Het hof begrijpt de toelichting op de grieven 3f, 5b, 5f en 5g aldus dat [appellant] meent dat de schade die Forza lijdt doordat de gemeente de vergoedingen voor de fractiemedewerker en de huur van het fractiekantoor heeft teruggevorderd, aan Forza moet worden toegerekend omdat Forza mededelingen over [appellant] heeft gedaan of zich onvoldoende heeft verweerd tegen de vordering van de gemeente tot terugbetaling van deze vergoedingen.
[appellant] miskent dat de schadevergoeding die Forza vordert bestaat uit het bedrag dat [appellant] onrechtmatig heeft onttrokken van de bankrekeningen van Forza. Dat is dus niet het bedrag dat de gemeente van Forza heeft teruggevorderd. Bovendien is het terecht dat Forza melding heeft gemaakt van de handelwijze van [appellant] . Het beroep van [appellant] op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW slaagt dus niet.
De vordering van [appellant]
6.36.
Grief 6a richt zich tegen de afwijzing van de vordering van [appellant] .
[appellant] stelt dat hij in de periode van 4 januari 2017 tot en met 4 september 2020 een bedrag van € 56.525 aan Forza heeft overgemaakt en dat Forza een bedrag van € 4.760 aan hem heeft betaald. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [appellant] naar een door hem opgesteld overzicht van betalingen en ontvangsten met betrekking tot een van de bankrekeningen van Forza. [appellant] stelt verder dat hij gelden aan Forza ter beschikking heeft gesteld om Forza liquide te houden. Dat zou blijken uit een brief van 10 januari 2017 aan een fractielid waarin hij schrijft dat hij af en toe een bedrag stort om te zorgen dat er geen structureel tekort ontstaat op de rekeningen van de vereniging en de fractie en dat er genoeg geld aanwezig is als moet worden afgerekend met de gemeente voor de fractiegelden die niet verantwoord zijn. Ook stelt [appellant] dat het totale saldo van de bankrekeningen van Forza op 11 september 2020
€ 44.046,59 was.
6.37.
Forza betwist niet dat [appellant] gelden heeft overgemaakt naar de bankrekeningen van Forza. Zij voert aan dat [appellant] een hoger bedrag aan de bankrekeningen van Forza heeft onttrokken dan hij heeft overgemaakt. Volgens Forza heeft [appellant] , uitgaande van het overzicht met bij- en afschrijvingen dat hij heeft overgelegd en de afschriften van de bankrekeningen van Forza, een bedrag van € 50.705 naar de fractierekening van Forza overgemaakt, maar heeft hij een totaalbedrag van € 76.833,59 onttrokken aan privéuitgaven.
6.38.
Hiervoor is in 6.31 al geoordeeld dat [appellant] de berekeningen van Forza onvoldoende heeft weersproken. [appellant] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij een hoger bedrag aan Forza heeft terugbetaald dan hij van de bankrekeningen van Forza heeft onttrokken.
Dat de bankrekeningen van Forza op 11 september 2020 een positief saldo hadden betekent niet dat [appellant] nog een vordering heeft op Forza. Omdat Forza betwist dat zij ermee zou hebben ingestemd dat haar bankrekeningen door [appellant] als rekening-courant werden gebruikt, kan niet worden aangenomen dat tussen Forza en [appellant] overeenstemming bestond over de verrekening van de vorderingen en schulden en de wijze waarop het saldo zou worden vastgesteld (artikel 6:140 BW).
6.39.
De conclusie is dat de vordering van [appellant] terecht is afgewezen door de rechtbank. Aan de beoordeling van een beroep op verrekening komt het hof niet toe. Het verweer van [appellant] dat een hoger bedrag op de bankrekeningen van Forza heeft gestort dan hij heeft opgenomen, wordt verworpen. Grief 6a faalt dus.
6.40.
De overige verweren van Forza tegen de vordering van [appellant] behoeven geen bespreking, omdat Forza daarbij geen belang meer heeft.
Buitengerechtelijke incassokosten en ingangsdatum wettelijke rente
6.41.
De grieven 3j, 4a en 5i hebben gedeeltelijk betrekking op de door de rechtbank toegewezen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van 30 mei 2021 van de verschuldigdheid van de wettelijke rente over het bedrag van € 26.012,52.
6.42.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal alsnog worden afgewezen. De sommatiebrief aan [appellant] van 21 mei 2021 is verstuurd namens de fractieleden van Forza van destijds. Gelet op het hiervoor in 6.9 gegeven oordeel heeft Forza – en niet de fractie of individuele fractieleden – een vordering op [appellant] . Daaraan doet niet af zoals Forza aanvoert, dat [appellant] bevrijdend had kunnen betalen op de derdenrekening van het kantoor van haar advocaat, die ook voor de fractieleden optrad.
Forza heeft niet gesteld en dat is ook niet uit de stukken gebleken, dat zij [appellant] eerder dan bij de dagvaarding in eerste aanleg heeft gesommeerd om het bedrag van € 26.0152,52 te betalen. Bij deze stand van zaken heeft Forza onvoldoende onderbouwd gesteld dat door of namens haar buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
6.43.
[appellant] is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment waarop Forza de schade heeft geleden. Forza heeft schade geleden steeds op de datum dat [appellant] een bedrag onrechtmatig heeft onttrokken van haar bankrekeningen. Omdat Forza geen relevante data heeft genoemd, zal het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag van
€ 26.012 op één tijdstip vaststellen, namelijk op 26 november 2021 (de datum van de dagvaarding in eerste aanleg). De ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag van
€ 7.891,17 wordt zoals door Forza is gevorderd, vastgesteld op 3 juni 2023.
Bewijsaanbiedingen
6.44.
[appellant] heeft onvoldoende toegelicht met welke bescheiden die (enkel) in het bezit van Forza zouden zijn, hij zijn vordering op Forza of verweer tegen de vordering van Forza nader zou kunnen onderbouwen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om Forza op grond van artikel 22 Rv te bevelen aanvullende stukken in het geding te brengen of een deskundige te benoemen.
6.45.
Het door partijen aangeboden bewijs heeft geen betrekking op voldoende concrete feitelijke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
Slotsom en proceskosten
6.46.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 3j, 4a en 5i gedeeltelijk slagen. De overige grieven falen. Het hof zal de veroordelingen van [appellant] in het bestreden vonnis tot betaling van wettelijke rente met ingang van 30 mei 2021 en tot betaling van € 1.252,50 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met wettelijke rente, vernietigen.
Het bestreden vonnis wordt voor het overige bekrachtigd. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 2.135
- salaris advocaat: € 3.142 (2 punten x tarief III)
totaal € 5.277

7.De beslissing

Het hof:
7.1.
vernietigt het bestreden vonnis voor zover [appellant] :
  • in 7.1 van het dictum daarvan is veroordeeld tot betaling aan Forza van de wettelijke rente met ingang van 30 mei 2021;
  • in 7.2 van het dictum daarvan is veroordeeld tot betaling aan Forza van € 1.252,50 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 juni 2021, tot de dag van volledige betaling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
7.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 26.012,52 vanaf 26 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
7.3.
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
7.4.
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 7.891,17 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 3 juni 2023 tot de dag van volledige betaling;
7.5.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Forza tot op heden vastgesteld op € 5.277 en op € 178,00 voor nasalaris,
te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen 21 dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
7.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.H. Broesterhuizen, M.E. Honée en E. Schmieman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.