ECLI:NL:RBNHO:2022:9454

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
322939 / HA ZA 21-642
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van voormalig fractievoorzitter voor kastekort en terugvordering fractievergoeding

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieke vereniging, aangeduid als [eiser], en haar voormalige fractievoorzitter, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een kastekort dat is ontstaan door onrechtmatige uitgaven van [gedaagde] via de bankrekeningen van [eiser]. [Eiser] vordert van [gedaagde] een bedrag van € 26.012,52, dat onder andere bestaat uit een kastekort en onterecht betaalde advocaatkosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor het kastekort en dat hij onterecht fractiegelden heeft gebruikt voor privé-uitgaven. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Tevens is de vordering van [gedaagde] in reconventie afgewezen, waarin hij een tegenvordering indiende op basis van bedragen die hij aan [eiser] zou hebben overgemaakt. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat hij nog een bedrag tegoed heeft van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/322939 / HA ZA 21-642
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 2] ,
eisende partij in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Bitter te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.W.G. Middendorf te Haarlem.
De zaak in het kort
[gedaagde] is de voormalige fractievoorzitter van de politieke partij [eiser] in de gemeenteraad van [plaats 1] . [eiser] houdt [gedaagde] verantwoordelijk voor een kastekort, en de door de gemeente over 2017 en 2018 teruggevorderde fractiebijdragen. Ook vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen een via [eiser] betaalde advocatendeclaratie terug te betalen. Volgens [gedaagde] heeft hij echter een tegenvordering op [eiser] die hoger is dan de door hem opgenomen bedragen. Als tegenvordering vordert [gedaagde] echter slechts betaling van [eiser] van een bedrag, gelijk aan hetgeen [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is. Om hem moverende redenen doet [gedaagde] afstand van het meerdere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 mei 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 27 september 2022
- de aantekeningen van de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een politieke vereniging met als doel de burgers van Nederland intensief te betrekken bij en deel te laten nemen aan allerlei vormen van openbaar bestuur en maatschappelijke organisaties.
2.2.
[gedaagde] was vanaf 24 november 2012 tot 24 november 2020 bestuursvoorzitter van [eiser] [gedaagde] was van 3 maart 2010 tot 21 september 2020 ook fractievoorzitter van [eiser] in de gemeenteraad van [plaats 1] . [gedaagde] had tot medio 2019 als enige toegang tot de bankrekeningen van [eiser] De bij de rekeningen horende bankpas was op naam gesteld van [gedaagde] .
2.3.
[eiser] ontvangt op grond van de Verordening op de Fractieondersteuning van de gemeente [plaats 1] jaarlijks een financiële bijdrage. De gemeente maakt de fractiebijdrage over op de bankrekeningen die [eiser] aanhoudt bij de Rabobank. Na ieder kalenderjaar moet de fractie aan de gemeenteraad over de bestedingen rekening en verantwoording afleggen, gevolgd door een accountantscontrole. De fractievoorzitter dient in te staan voor de juistheid van de verantwoording en is verantwoordelijk voor een door de accountant gevraagde toelichting.
2.4.
[gedaagde] heeft via de bankrekeningen van [eiser] diverse privé-uitgaven gedaan, waarna hij vanaf zijn privérekening bedragen terugstortte om het saldo van de bankrekeningen van [eiser] aan te vullen.
2.5.
[gedaagde] heeft als fractievoorzitter over 2017 en 20018 de fractiebestedingen verantwoord tegenover PricewaterhouseCoopers, de controlerend accountant. Nadat [gedaagde] de vragen van PricewaterhouseCoopers over de bestedingen had beantwoord, heeft PricewaterhouseCoopers de rekening en verantwoording van de fractiebestedingen goedgekeurd.
2.6.
De fractieleden van destijds hebben op 18 april 2020 met [gedaagde] en betalingsregeling getroffen over een in februari 2020 geconstateerd kastekort van € 14.335,86. In een mede door [gedaagde] ondertekende onderhandse akte waarin de betalingsregeling is vastgelegd staat het volgende:
“(…)
[gedaagde] is (…) verantwoordelijk voor deze kasverschillen en daarmee ook verantwoordelijk voor het terugbetalen van de ontbrekende gelden. Om uit een onderlinge juridische strijd te blijven, wat juridisch nu wel en niet mag, maar moreel in alle gevallen laakbaar is, heeft de fractie afspraken met elkaar gemaakt. Ondergetekenden zijn de onderstaande punten overeengekomen:
  • [gedaagde] heeft zijn oprechte verontschuldigingen aan de fractie aangeboden,
  • [gedaagde] betaalt terug in maandelijkse termijnen van €250. De eerste aflossing is verschuldigd per 1 mei 2020.
  • [gedaagde] heeft zijn rol als fractievoorzitter beschikbaar gesteld aan de fractie. De fractie heeft dit voorstel aangenomen en zal een opvolger benoemen die in het nieuwe politieke jaar per medio augustus 2020 deze taak zal overnemen.
  • [gedaagde] blijft fractielid en daarmee ook Raadslid van [eiser] [plaats 1] .
  • [gedaagde] betaalt zijn maandelijkse bijdrage aan de campagnekas.
(…)”
2.7.
[gedaagde] heeft drie deelbetalingen van € 250,00 gedaan. Begin september 2020 had [gedaagde] een betalingsachterstand van in totaal € 750,00. Op 10 september 2020 heeft penningmeester / fractielid [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) bij de burgemeester van [plaats 1] een zogenoemde integriteitsmelding over de handelwijze van [gedaagde] gedaan.
2.8.
De verschuldigdheid van de op 18 april 2020 vastgelegde bedragen zijn op 21 september 2020 nogmaals schriftelijk bevestigd in een tussen de fractieleden van [eiser] en [gedaagde] gesloten overeenkomst. Daarin staat verder het volgende:
“(…)
- Door de fractie is verder geconstateerd dat buiten de bedragen die in de onderhandse akte van 18-04-2020 zijn benoemd er wellicht sprake is van strafbare feiten bij het verantwoorden van de gelden die de fractie ter beschikking zijn gesteld. De z.g. fractievergoeding. Het betreft in het bijzonder facturen die zijn ingebracht voor de huur van een fractiekantoor, waar het vermoeden bestaat dat het hier de huur van een tot woning getransformeerde bedrijfsruimte betrof. (…) [gedaagde] kan deze fractie mogelijk meer geld verschuldigd zijn.
- Van bovenstaande punten is een integriteitsmelding gedaan bij de Burgemeester die momenteel een onderzoek instelt.
(…)”
2.9.
De burgemeester van [plaats 1] heeft naar aanleiding van de integriteitsmelding van [eiser] op 7 oktober 2020 adviesbureau Strated Consulting ingeschakeld. De burgemeester heeft Strated Consulting verzocht te onderzoeken of binnen [eiser] in de jaren 2017, 2018 en/of 2019 gemeentelijk geld, bedoeld voor fractieondersteuning, onrechtmatig is besteed aan niet fractie gerelateerde zaken.
2.10.
Strated Consulting heeft in haar rapportage van eind oktober 2020 geconcludeerd dat zowel in 2017 als 2018 fractiegelden onrechtmatig zijn besteed en verantwoord. In de samenvattende rapportage van Strated Consulting van 16 november 2020 staat verder het volgende:
“(…)
conclusie 1: fractiegelden zijn binnen [eiser] zowel in 2017 en 2018 onrechtmatig besteed en verantwoord. Een aanzienlijk deel van de opgevoerde uitgaven is strijdig met de Verordening.
Betrokkene was in 2017 en 2018 de enige persoon die toegang had tot de bankrekeningen en bankpassen van [eiser] voorts is betrokkene in zijn rol als fractievoorzitter conform de Verordening verantwoordelijk voor de toelichting aan de accountant (artikel 6 lid 3) In 2017 heeft de accountant tijdens zijn controle de volgende vraag aan de fractie van [eiser] gesteld, welke door betrokkene in zijn rol als penningmeester / fractievoorzitter vervolgens is beantwoord.
Vraag 1. Graag ontvangen we een motivatie voor de kosten van de huur van het [eiser] fractiekantoor. Kunt u aangeven waarom u van mening bent dat dit past binnen de Verordening?
“Wij huren boven een bedrijfspand een fractiekantoor waar wij inwoners ontvangen, brainstormsessies houden, trainingen geven en gebruiken dit als opslag voor onze dossiers. Vaak werken wij in het weekend en dan is het onmogelijk gebruik te maken van een kamer op het raadhuis.”
Op basis van de gevoerde gesprekken en ingeziene documenten stellen wij vast de [eiser] fractie in die periode niet over een kantoor anders dan de kamer in het raadhuis beschikte. Wij sluiten niet uit dat de ruimte uitsluitend door betrokkene af en toe sporadisch is gebruikt voor politieke (partij) activiteiten. Bijkomende complexiteit is dat betrokkene in dezelfde periode ook diezelfde ruimte als privé woning gebruikte. Hierdoor ontstaat bij ons de stellige indruk dat de opgevoerde kosten minimaal voor een deel overlappen met de huursom die betrokkene als privé persoon verschuldigd was voor het verblijf. Dit onderbouwen wij in onze rapportage met diverse bronnen, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend:
  • Een ondertekend huurcontract voor een woonruimte (bestemming ‘gebruik volledige woning‘) dat op naam staat van betrokkene en niet op naam van de fractie / politieke partij [eiser]
  • de constatering dat – op last van de gemeente – de verhuurder betrokkene heeft gesommeerd de ruimte te verlaten en de verhuurder (noodgedwongen) de huurovereenkomst beëindigd heeft. De gemeente vond dat er illegale (be)woning in een (bedrijfs)pand plaatsvond. Als de ruimte (uitsluitend) als fractiekantoor had gefungeerd, was dit besluit niet genomen.
  • Verklaring van huidig raadslid die stelt dat “de stelling ‘dat de partij [eiser] geen fractiekantoor heeft (gehad) anders dan de ruimte die aan de fractie (kosteloos) ter beschikking stond’ in principe klopt.
(…)”
2.11.
Begin januari 2021 hebben het bestuur van [eiser] Nederland en de fractie van [eiser] [plaats 1] unaniem besloten [gedaagde] uit de gemeenteraadsfractie te zetten.
2.12.
In opdracht van de gemeente heeft BDO Investigations B.V. (hierna BDO) financieel onderzoek gedaan naar de bestedingen van de bedragen die de gemeente in 2017-2019 als fractie-ondersteuning zijn verstrekt aan [eiser]
2.13.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] op 21 mei 2021 aangeschreven tot betaling van € 26.012,52. In dit bedrag is onder meer het openstaande bedrag op de betalingsregeling opgenomen. In de brief van 21 mei 2021 staat verder het volgende:
“(…)
Samengevat betreft genoemde schuld volgens de schuldbekentenis van 18 april 2020 een kastekort dat zijn oorzaak vindt in het overmaken van de vergoedingen bestemd voor de fractie-assistent [betrokkene 2] naar uw eigen bankrekening en voorts een financiële reserve, die niet aanwezig bleek, waar dat wel het geval had moeten zijn. M.a.w. die hebt u opgemaakt.
Aan vorengenoemde schulden vallen dan nog toe te voegen de schuldbekentenis van 21 september 2020, door u in de administratie ingebrachte bedragen op basis van facturen voor de huur van uw woonruimte, zogenaamd aan te merken als fractiekantoor. Een en ander kwam aan het licht bij de verantwoording van de fractievergoeding over de jaren 2017 en 2018. Het betreft hier een bedrag van € 11.360,00 zo is gebleken naar aanleiding van onderzoek door een accountant. Verder hebt u een bedrag ter zake van een aan u gedeclareerde advocaatkosten (door kantoor Delissen Martens te ’s-Gravenhage) ten laste van de fractievergoeding gebracht (…) Het betrof nota bene kosten voor advocatenbijstand aan u, en een tegen u gericht strafrechtelijk onderzoek door de recherche.
(…)”
2.14.
De burgemeester van [plaats 1] heeft bij de Rijksrecherche aangifte tegen [gedaagde] gedaan van verduistering. [betrokkene 1] heeft namens [eiser] eveneens aangifte van verduistering tegen [gedaagde] gedaan.
2.15.
De burgemeester van [plaats 1] heeft de gemeenteraadsleden bij memo van 28 december 2021 op de hoogte gesteld van de uitkomst van het integriteitsonderzoek. In de memo staat het volgende:
“(…)
Op 27 oktober 2020 is door Strated een verslag van de eerste bevindingen opgeleverd. Deze bevindingen geven aan dat er grond was voor het vermoeden van fraude door [gedaagde] . Dit leidde tot een aantal noodzakelijke acties; op basis van wet- en regelgeving:
Een vermoeden van fraude door een politieke ambtsdrager moet altijd tot aangifte daarvan leiden. Dit is op 10 november 2020 op afspraak gebeurd bij de Rijksrecherche.
Tevens dient een vermoeden van fraude gemeld te worden bij de accountant. Dit is op 29 oktober 2020 gebeurd.
Het resultaat van het vooronderzoek dient overhandigd en besproken te worden met betrokkene, dit is op 17 november 2020 gebeurd.
Tot slot is het vermoeden van fraude, voortvloeiende uit een vooronderzoek, reden om een formeel onderzoek in te stellen op basis van de richtlijn integriteit.
(…)
De op basis van de Gedragslijn, de Verordening fractie-ondersteuning en de uitgevoerde onderzoeken nu te trekken conclusies kunnen als volgt worden geformuleerd:
[gedaagde] heeft in strijd met de door de raad vastgestelde regels, als penningmeester en fractievoorzitter geld verantwoord, en hiervoor getekend bij de fractieverantwoording, in de jaren 2017 en 2018.
[gedaagde] heeft het bedrag van de fractievergoedingen op de diverse rekening van [eiser] gebruikt als een rekening-courant, in de jaren 2017 en 2018.
[gedaagde] heeft als penningmeester en fractievoorzitter getekend voor het bestaan van een reserve, in 2017 en 2018, die feitelijk niet aanwezig was.
De fractie van [eiser] [plaats 1] heeft geen deugdelijke interne financiële administratie gevoerd in de jaren 2017 en 2018.
Tevens valt te concluderen dat [gedaagde] gedurende 2017 en 2018 een bedrijfspand huurde als woning, en dit opvoerde als partijkantoor van [eiser] Hiermee handelde hij in strijd met de verordening fractieondersteuning.
Daarnaast valt er met betrekking tot de integriteitsmelding te constateren dat
6.
Noch [betrokkene 1] , noch [gedaagde] zich qua communicatie gehouden hebben aan de in de Gedragscode integriteit voorgeschreven terughoudendheid.
Concreet handelt het om de volgende bedragen:
Ad. 1. niet conform regels opgevoerde facturen fractiekantoor 11.360 euro
niet conform regels opgevoerde betalingen fractie-medewerker 3.150 euro
Ad. 2. de omvang is niet exact vast te stellen; op jaarbasis werden bedragen met hoogtes
tot ca. 26.000 euro heen-en-weer gestort
Ad. 3. de reservebedragen die ontbreken zijn op jaarbasis vast te stellen, maar verrekenen zich 2017 14.595 euro
2018 11.473 euro
2019 5.045 euro
Bij de nog vast te stellen verantwoording 2020 wordt het nadere verschil geanalyseerd en beoordeeld.
Ad. 5. het huurcontract met [gedaagde] voor het betreffende pand vermeld “woning”de facturen vermelden huur “fractiekantoor”
(…)”
2.16.
Tijdens een bijeenkomst van gemeenteraad op donderdag 20 januari 2022 heeft de burgemeester aangegeven dat de hoofdofficier van Justitie haar schriftelijk heeft bevestigd dat [gedaagde] strafrechtelijk zal worden vervolgd wegens verduistering.
2.17.
De gemeenteraad heeft op 20 januari 2022 besloten € 14.510,00 van [eiser] terug te vorderen (€ 11.360,00 voor de niet overeenkomstig de regels opgevoerde huur en € 3.150,00 voor de niet volgens de regels verrichte betaling van de vergoeding voor de fractiemedewerker).

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert - samengevat, na vermindering van eis - [gedaagde] te veroordelen om in hoofdsom € 26.012,52 en voor buitengerechtelijke kosten € 1.252,50 aan [eiser] te betalen, te verhogen met de wettelijke rente over deze bedragen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig de volgende bedragen aan de bankrekeningen van [eiser] heeft onttrokken:
Vergoeding fractie-assistent 2014-2018 € 4.330,00
Hoofdsom kastekort 01-07-2019 € 10.105,86
Factuur advocaat € 966,66
Huur woonruimte 2017-2018
€ 11.360,00
€ 26.762,52
Afgelost in 2020
€ - 750,00
Totale vordering in hoofdsom € 26.012,52
3.3.
[eiser] stelt dat voor de vergoeding van de fractie-assistent het op 1 juli 2017 bestaande kastekort de fractieleden van [eiser] en [gedaagde] een betalingsregeling hebben getroffen, die [gedaagde] dient na te komen. In het kader van de betalingsregeling heeft [gedaagde] slechts € 750,00 betaald. Verder heeft [gedaagde] ten onrechte de factuur van een advocaat voor rekening van [eiser] laten komen. De rekening is echter gericht aan [gedaagde] en heeft betrekking op een privékwestie. Uit onderzoek door de gemeente is ook gebleken dat [gedaagde] in 2017 en 2018 een boven een bedrijfsruimte gelegen woonruimte huurde, terwijl hij bij de accountantsonderzoeken naar de fractiebestedingen had aangegeven dat het zou gaan om een door [eiser] gehuurde fractieruimte. De gemeenteraad heeft besloten het huurbedrag van € 11.360,00 als onverantwoorde fractievergoeding van [eiser] terug te vorderen. Omdat [gedaagde] de huur onrechtmatig via de bankrekening van [eiser] heeft laten lopen, dient het bedrag van € 11.360,00 voor rekening van [gedaagde] te worden gebracht.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
Op voorwaarde dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van enig geldbedrag aan [eiser] , vordert [gedaagde] [eiser] te veroordelen om het in conventie toegewezen bedrag aan [gedaagde] te betalen.
4.2.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij vanaf 4 januari 2017 tot en met 4 september 2020 aan [eiser] € 56.525,00 heeft overgemaakt, en dat hij in die periode € 4.760,00 van [eiser] heeft ontvangen. [gedaagde] heeft dus een vordering op [eiser] van € 51.765,00. Als [gedaagde] in conventie tot betaling van enig bedrag wordt veroordeeld, vordert [gedaagde] om [eiser] te veroordelen datzelfde bedrag aan hem te betalen. Om hem moverende redenen doet [gedaagde] afstand van het meerdere.
4.3.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Vergoeding fractie-assistent 2014-2018 € 4.330,00 en kastekort 01-07-2019 € 10.105,86
5.1.
Vast staat dat [eiser] in februari 2020 een kasttekort had van € 14.335,86. [gedaagde] heeft zich tegenover de overige fractieleden op 18 april 2020 verantwoordelijk voor het kastekort verklaard, en zijn excuses aangeboden voor het ontstaan daarvan. De fractieleden en [gedaagde] zijn daarbij overeengekomen dat [gedaagde] het kastekort in maandelijkse termijnen van € 250,00 zal terugbetalen. [gedaagde] heeft vervolgens drie termijnbedragen van € 250,00 betaald. Nadat de termijnbetalingen stokten, is tussen de fractieleden op 21 september 2020 nogmaals schriftelijk vastgelegd dat [gedaagde] € 14.335,86 aan de fractie dient te betalen, nu te verminderen met de betaalde termijnen tot in totaal van € 750,00.
5.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat aan de akten van 18 april 2020 en 21 september 2021 geen waarde moet worden gehecht, omdat hij deze stukken onder grote (politieke) druk heeft moeten ondertekenen. [gedaagde] werd beschuldigd van verduistering, en [betrokkene 1] zou dat hebben aangegrepen om de positie van [gedaagde] binnen de partij over te nemen. Volgens [gedaagde] moet de akte van 18 april 2020 daarom worden gezien als een poging van [betrokkene 1] om zijn opponent het zwijgen op te leggen.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft bij akte van 18 april 2020 verklaard dat hij aansprakelijk is voor het tekort van € 14.435,86. Dat [gedaagde] deze verklaring onder ontoelaatbare druk vanuit [eiser] heeft afgelegd, is niet gebleken. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit dit naar voren komt. Het verweer dat de akte geen dwingend bewijs oplevert omdat een goedschrift als bedoeld in artikel 158 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ontbreekt, kan [gedaagde] niet baten. [gedaagde] heeft zich niet alleen aansprakelijk verklaard voor het tekort, maar hij is ook tot uitvoering van de betalingsregeling gegaan. Naast de schriftelijke schuldigverklaring houden de betalingen impliciet eveneens een erkenning in van de verschuldigdheid van het bedrag van € 14.435,86. Daar komt bij dat [gedaagde] op 21 september 2020 nogmaals schriftelijk heeft benadrukt € 14.435,86 aan [eiser] verschuldigd te zijn, waarop op dat moment inmiddels € 750,00 was afgelost.
5.4.
Met de herhaalde erkenning staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [eiser] in april 2020 een vordering op [gedaagde] had van € 14.435,86. Tot 21 september 2020 had [gedaagde] € 750,00 op dit bedrag afbetaald, en nadien heeft hij geen deelbetalingen meer gedaan. Wat betreft dit deel van de vordering staat er dus nog een bedrag open van € 13.680,86. In de akte van 21 september 2020 is bepaald dat het gehele openstaande bedrag opeisbaar wordt als [gedaagde] definitief uit de fractie wordt verwijderd. Omdat het bestuur en de fractie begin januari 2021 hebben besloten [gedaagde] uit de fractie te verwijderen, is het nog openstaande bedrag opeisbaar. Het bedrag van € 13.680,86 zal dan ook worden toegewezen.
Factuur advocaat
5.5.
[eiser] stelt dat [gedaagde] een declaratie van Advocatenkantoor Delissen Martens te Den Haag van € 966,66 van de bankrekening van [eiser] heeft betaald, terwijl de declaratie betrekking heeft op het strafrechtelijk onderzoek dat naar aanleiding van de aangifte van [eiser] en de burgemeester tegen [gedaagde] is ingesteld. Volgens [gedaagde] betreft de declaratie de kosten van een advies dat hem als fractielid is gegeven over de tijdens het strafrechtelijk onderzoek in acht te nemen geheimhouding. Het integriteitsonderzoek is ingesteld vanwege het persoonlijk verwijtbaar handelen van [gedaagde] door de bankrekeningen van [eiser] te gebruiken als een rekening-courant. [gedaagde] heeft ook erkend dat hij onbevoegd geld van [eiser] heeft gebruikt. Door deze handelwijze heeft [gedaagde] de verdenkingen over zichzelf afgeroepen. [gedaagde] dient daarom zelf de kosten van de juridische adviezen voor zijn rekening te nemen. Het gevorderde bedrag van € 966,66 zal eveneens worden toegewezen.
huur woonruimte
5.6.
De gemeente [plaats 1] vordert € 14.510,00 aan niet verantwoorde fractiebijdrage terug van [eiser] Dit bedrag bestaat uit € 3.150,00 aan niet verantwoorde vergoeding voor de fractiemedewerker over de jaren 2017 en 2018. Dit bedrag maakt onderdeel uit van de onder 5.1. tot en met 5.5. behandelde onderdelen van de vordering. Weliswaar gaat het daar om een vergoeding van € 4.330,00 voor de fractiemedewerker, maar [eiser] heeft toegelicht dat het verschil is ontstaan doordat [eiser] ook de fractievergoeding van 2016 en de verplichte bijdrage aan de campagnekas bij haar vordering heeft betrokken. Voor zover in de terugvordering van de gemeente een bijdrage voor de fractiemedewerker is begrepen, hoeft dat daarom niet verder te worden besproken.
5.7.
Voor het overige bestaat de terugvordering van de gemeente uit een bedrag van € 11.360,00 aan fractiebijdrage die [gedaagde] heeft gebruikt voor de huur van een ruimte boven een bedrijventerrein te Hoofddorp. Daarbij zou het volgens [gedaagde] gaan om een fractieruimte die hij gebruikte voor politieke activiteiten van [eiser] , zoals het geven van trainingen, ontvangen van inwoners, brainstormsessies, bijeenkomsten met andere fractieleden. [eiser] geeft toe dat het een politieke partij is toegestaan de fractiebijdrage van de gemeente te gebruiken voor het huren van een nevenkantoor om dergelijke activiteiten te organiseren. Volgens [eiser] vordert de gemeente echter het bedrag van € 11.360,00 terecht terug. [gedaagde] heeft immers geen fractiekantoor met de bijdrage gehuurd, maar gaat het om woonruimte die voor [gedaagde] in privé gebruikte.
5.8.
Strated Consulting heeft bij haar onderzoek geconstateerd dat de huurovereenkomst op naam was gesteld van [gedaagde] , en niet op naam van [eiser] Verder blijkt uit de rapportage van Strated Consulting dat de bestemming van de ruimte in de huurovereenkomst was omschreven als “gebruik volledige woning”. Verder geeft Strated Consulting aan dat de verhuurder op last van de gemeente de ruimte heeft moeten ontruimen omdat het ging om illegale woonruimte. De verhuurder geeft in zijn schriftelijke verklaring aan dat in zijn verbouwde bedrijfsruimte eventueel geslapen kan worden, maar hij geeft daarbij echter ook aan dat hij vanwege de woningnood heeft toegestaan dat de bedrijfsruimte wordt bewoond, en dat zijn huurder blij is dat hij een dak boven zijn hoofd heeft. Daar komt bij dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat hij vanwege de ontruiming in privé een verhuiskostenvergoeding van € 4.000,00 van de verhuurder heeft ontvangen, wat erop duidt het dat het gaat om woonruimte en niet om een fractiekantoor. Hiertegenover heeft [gedaagde] geen stukken overgelegd waaruit kan blijken dat hij op een ander adres woonde, en/of verklaringen en/of uitnodigingen en/of aankondigingen die erop wijzen dat de ruimte actief als verlengstuk van de voor [eiser] beschikbare ruimte in het gemeentehuis werd gebruikt.
5.9.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat uit de goedkeuring van de huurbetalingen door de controlerend accountant blijkt dat de ruimte is gehuurd ten behoeve van [eiser] Voorafgaand aan de goedkeuring heeft [gedaagde] tegenover de accountant verklaard dat de ruimte als fractiekantoor wordt gebruikt, maar tegenover de feiten en omstandigheden die in deze zaak naar boven zijn gekomen, kan [gedaagde] zich niet verschuilen achter die goedkeuring. In haar rapportage geeft Strated Consulting al aan dat de administratie 2017-2018 niet goedgekeurd had mogen worden. Daar komt bij dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat de controlerend accountant naderhand op die goedkeuring is teruggekomen, wat [gedaagde] verder niet heeft betwist.
5.10.
De conclusie is dan ook dat het om door [gedaagde] in privé gehuurde woonruimte gaat, en dat [gedaagde] voor de woonruimte betaalde huur ten onrechte heeft opgevoerd als een ten laste van [eiser] komende huur van een fractiekantoor. Omdat de gemeente de onrechtmatig gebruikte fractiebijdrage van [eiser] terugvordert, zal [gedaagde] worden veroordeeld het teruggevorderde bedrag van € 11.360,00 aan [eiser] te betalen.
buitengerechtelijke kosten
5.11.
[eiser] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
conclusie
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
26.012,52
- buitengerechtelijke incassokosten
1.252,50
+
totaal
27.264,52
proceskosten
5.13.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
121,38
- griffierecht
2.076,00
- salaris advocaat
1.442,00
(2,00 punten × € 721,00)
Totaal
3.639,38

6.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

Onvoorwaardelijk
6.1.
Omdat [gedaagde] in conventie wordt veroordeeld een geldbedrag aan [eiser] te betalen, is voldaan aan de voorwaarde waaronder [gedaagde] de vordering in reconventie heeft ingesteld.
Rekening-courant
6.2.
[gedaagde] stelt dat hij € 56.525,00 aan [eiser] heeft overgemaakt, dat hij € 4.760,00 van [eiser] heeft ontvangen, zodat [gedaagde] een vordering op [eiser] heeft van € 51.765,00. Zo zwart-wit ligt het echter niet. Het gaat niet om het wegstrepen tegen elkaar van de bedragen die tussen [eiser] en [gedaagde] zijn overgeschreven, maar vooral om de privé-uitgaven die [gedaagde] via de bankrekening van [eiser] heeft gedaan. Alleen al voor de huur van de woonruimte heeft [gedaagde] een bedrag van € 11.360,00 laten overschrijven van de bankrekeningen van [eiser]
6.3.
[eiser] heeft erop gewezen dat [gedaagde] de in 2017, 2018 en 2019 op de bankrekeningen van [eiser] gestorte bedragen ook voor privézaken als boodschappen en tanken gebruikte. Als voorbeeld heeft [eiser] de bankafschriften over het eerste half jaar van 2019 overgelegd, waaruit blijkt dat [gedaagde] in die zes maanden al € 8.912,81 ten koste van [eiser] aan privézaken heeft uitgegeven. Daar komt bij dat de burgemeester uit de onderzoeken van Strated Consulting en BDO niet exact heeft kunnen afleiden in welke mate [gedaagde] in 2017 en 2018 de bankrekeningen als rekening-courant heeft gebruikt, maar zij heeft daarbij aangegeven dat uit de onderzoeken volgt dat [gedaagde] in ieder geval op jaarbasis bedragen tot € 26.000,00 heen-en-weer heeft gestort.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van [gedaagde] om in reactie op de bedoelde stelling van [eiser] en de onderzoeken van Strated Consulting en BDO meer informatie te verschaffen over de omvang van de via [eiser] verrichte privé-uitgaven in de periode 2017-2018. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan, kan de rechtbank niet vaststellen of [gedaagde] daadwerkelijk nog enig geldbedrag tegoed heeft van [eiser] De vordering van [gedaagde] zal daarom als ongegrond worden afgewezen.
Proceskosten
6.5.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld op € 721,00 (2,00 punten × € 721,00 × 0,5 correctiefactor)

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 26.012,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 mei 2021, tot de dag van volledige betaling,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.252, 50 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 juni 2021, tot de dag van volledige betaling,
7.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.639,38, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 21e dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
7.4.
wijst de vordering af,
7.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 721,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 21e dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
in conventie en reconventie
7.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met - onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 21 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden - een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen 21 dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde] daarover de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
7.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.