ECLI:NL:GHAMS:2024:2923

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
rekestnummers: 000067-24 en 000066-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens voorlopige hechtenis en toekenning vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan op verzoek van een verzoeker die schadevergoeding eiste als gevolg van zijn voorlopige hechtenis. Het verzoek was ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1989, had schade geleden door zijn voorlopige hechtenis en eiste een schadevergoeding van € 45.760,00, evenals € 680,00 voor rechtsbijstand. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker op 26 december 2021 in verzekering was gesteld en op 29 december 2021 in voorlopige hechtenis was genomen, waarna hij op 13 december 2022 werd vrijgelaten.

Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toewijzing van de schadevergoeding voor de dagen die de verzoeker in detentie had doorgebracht. Dit was gebaseerd op het feit dat de verzoeker een zorgmachtiging had gekregen in een civiele procedure, die samenhing met de strafzaak. Het hof concludeerde dat de afgifte van de zorgmachtiging plaatsvond in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, en dat de omstandigheden van de detentie geen grondslag boden voor schadevergoeding.

Wel werd er een vergoeding van € 680,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure. Het hof wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af, maar kende de verzoeker de kosten van rechtsbijstand toe, en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de verzoeker. De beslissing werd genomen door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam, met de voorzitter en griffier ondertekenend op de openbare zitting van 16 oktober 2024.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 000067-24 (530 Sv) en 000066-24 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-000723-23
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. B.J. de Groot,
Kenaupark 17, 2011 MR Haarlem.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 22 januari 2024 ingekomen.
Op 10 april 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 18 juni 2024 en op 17 september 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 45.760,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 30 november 2023 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Bij voornoemd arrest van het hof is bewezenverklaard dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan de voortgezette handeling van gijzeling en mishandeling. Het hof heeft de bewezenverklaarde feiten niet aan verdachte toegerekend wegens de ten tijde van het plegen van die feiten aanwezige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De verdachte is daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verzoeker is op 26 december 2021 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 29 december 2021 de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen. Verzoeker is op 13 december 2022 in vrijheid gesteld.
Volgens de advocaat van verzoeker zijn gronden van billijkheid aanwezig voor toewijzing van het verzoek nu ten tijde van de inverzekeringstelling en de daarop volgende inbewaringstelling al duidelijk was dat ontslag van rechtsvervolging in het verschiet lag en er tevens een zorgkader vanuit de WvGGZ bestond. Nu heeft de verzoeker een jaar moeten wachten voordat zijn behandeling binnen dat kader uiteindelijk werd gestart.
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek. Gedurende de vrijheidsbeneming is eerst onderzocht of een zorgmachtiging een passende reactie was op het handelen van verzoeker. Toen op 2 maart 2022 bleek dat dit vanwege een verhoogd risico op agressie niet mogelijk was, is onderzocht of een forensisch psychiatrische behandeling/ begeleiding passend was en is een dubbelrapportage aangevraagd. De dubbelrapportage is op 20 september 2022 gereed gekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het Pro Justitia onderzoek in de strafzaak tegen verzoeker is opnieuw de mogelijkheid van een zorgmachtiging onderzocht, welk onderzoek heeft geleid tot het indienen van een verzoekschrift tot afgifte van een zorgmachtiging. Door de civiele rechter in de rechtbank Noord-Holland is in een afzonderlijke procedure op 6 december 2022 ten aanzien van verzoeker een zorgmachtiging afgegeven. Vanwege de samenhang met de op dat moment lopende strafzaak, ook naar voren komend uit de beslissing in die zaak om de voorlopige hechtenis te schorsen vanaf de datum van opname [instelling] , acht het hof voldoende aannemelijk dat de afgifte van deze machtiging (mede) plaatsvond in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het hof gaat er dus vanuit dat het civiele traject door het openbaar ministerie is gevolgd met het oog op de afdoening van deze strafzaak.
Weliswaar is de strafzaak van verzoeker dus uiteindelijk geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel in de zin van het Wetboek van Strafrecht, maar door de rechtbank is een (civiele) zorgmachtiging afgegeven, welke vormen van zorg bevat die vrijheidsbenemend van aard zijn.
Het hof is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor schadevergoeding voor de dagen die verzoeker heeft doorgebracht in detentie. Het verzoek om vergoeding van deze dagen zal dan ook worden afgewezen.
De namens verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden tijdens zijn detentie bieden in het kader van de onderhavige procedure geen grondslag voor het toekennen van schadevergoeding. Of de geboden psychiatrische zorg in het PPC - waar verzoeker tijdens diens detentie verbleef - als passend en doelmatig kan worden aangemerkt en of tijdens de detentie eventueel al eerder mogelijkheden gevonden hadden kunnen worden voor het aanvragen van een civielrechtelijke machtiging, staan niet ter beoordeling in deze procedure en kunnen daarom niet leiden tot het toekennen van schadevergoeding.
Besluit
Het hof ziet geen gronden van billijkheid voor het vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 533 Sv.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof :
Wijst het verzochte op de voet van artikel 533 Sv af.
Wijst het verzochte toe op de voet van artikel 530 Sv toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, A.M.P. Geelhoed en D. Greven, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 16 oktober 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 680,00 op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv] .
Amsterdam, 16 oktober 2024,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.