ECLI:NL:GHAMS:2024:2921

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
23-001134-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne op Schiphol met betrekking tot een bolletjesslikker

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne op 28 april 2024 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 713,4 gram cocaïne had geslikt in 87 bolletjes en deze vanuit Curaçao naar Nederland had gevlogen. De tenlastelegging werd bewezen verklaard, terwijl andere beschuldigingen niet bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van deze overige beschuldigingen.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, een straf die door de advocaat-generaal werd gehandhaafd. De raadsvrouw pleitte voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een kind verwacht, niet voldoende waren om van de LOVS-richtlijnen af te wijken. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, met inachtneming van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte strafbaar verklaarde voor het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001134-24
datum uitspraak: 10 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 mei 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-143895-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1999,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 april 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2024 te Schiphol opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van 713,4 gram cocaïne op luchthaven Schiphol. De verdachte had 87 bolletjes met cocaïne geslikt en is vervolgens van Curaçao naar Nederland gevlogen. Gelet op de hoeveelheid cocaïne kan het niet anders dan dat deze cocaïne was bedoeld voor verdere verkoop en verspreiding. De (verdere) verspreiding en handel in harddrugs, en in het verlengde daarvan het gebruik ervan, betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, zorgen voor onrust in de samenleving en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Het hof rekent de verdachte aan dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd. In het licht van deze omstandigheden bezien, is een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
Het hof houdt bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf rekening met de straffen die voor het invoeren van harddrugs plegen te worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor de invoer van een hoeveelheid van 500 – 1000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 tot 8 maanden genoemd.
De persoonlijke omstandigheden die ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd, meer specifiek de omstandigheid dat de verdachte een kindje verwacht, zijn niet van dien aard dat deze, afgewogen tegen de ernst van het door de verdachte begane feit, aanleiding geven tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de raadsvrouw bepleit. De verdachte wist overigens tijdens het plegen van dit feit al dat hij een kind verwacht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. M.J.A. Duker en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 september 2024.
mr. E. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.