In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne op 28 april 2024 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 713,4 gram cocaïne had geslikt in 87 bolletjes en deze vanuit Curaçao naar Nederland had gevlogen. De tenlastelegging werd bewezen verklaard, terwijl andere beschuldigingen niet bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van deze overige beschuldigingen.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, een straf die door de advocaat-generaal werd gehandhaafd. De raadsvrouw pleitte voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een kind verwacht, niet voldoende waren om van de LOVS-richtlijnen af te wijken. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden, met inachtneming van de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte strafbaar verklaarde voor het bewezenverklaarde feit.