ECLI:NL:GHAMS:2024:2919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
23-004548-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot oplichting en oplichting door zich voor te doen als politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2019. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot oplichting en oplichting door zich voor te doen als politieambtenaar en het tonen van een valse politiepas. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 4, 5 en 6, omdat er te veel twijfel was over de betrouwbaarheid van de aangever. De verdachte is echter wel schuldig bevonden aan de feiten 1, 2, 3 en 8 in zaak A, en aan de feiten 1 en 2 in zaak B. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door zich voor te doen als politieagent en heeft op geraffineerde wijze geld en goederen van slachtoffers afgenomen. Het hof heeft de straf verlaagd tot 16 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [bedrijf 3], [bedrijf 2], [slachtoffer 1] en V.O.F. [VOF] toegewezen, maar de vordering van [slachtoffer 2] is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004548-19
datum uitspraak: 10 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2019 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-137621-19 (zaak A) en 13-199820-19 (zaak B), alsmede 13-701136-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdachte is door de rechtbank in zaak A voor de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 8 en in zaak B voor de feiten 1 en 2 veroordeeld. Het hoger beroep is door het openbaar ministerie bij akte onbeperkt ingesteld. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de vrijspraak van zaak A feit 7 nu het hoger beroep van het openbaar ministerie daartegen niet is gericht. Gelet hierop zal het hof het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van zaak A onder 7.

Omvang van het hoger beroep ingesteld door de verdachte

Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de akte instellen hoger beroep beperkt ingesteld zodat het in eerste aanleg in zaak A onder 7 tenlastegelegde feit ook ingevolge het hoger beroep van de verdachte niet meer aan de orde is.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode 13 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels één of meer medewerker(s) van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of hotel [hotel] en/of [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of geldbedrag, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van respectievelijk
- een recorder en/of een geldbedrag van ongeveer 435 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag van ([bedrijf 1] ) en/of
- een harde schijf en/of een geldbedrag van ongeveer 4800 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag van ([bedrijf 2]) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 415 euro, in elk geval enig geldbedrag van (hotel [hotel]) en/of - een totaal geldbedrag van ongeveer 1410 euro, in elk geval enig geldbedrag van ([bedrijf 3]),
door zich telkens voor te doen als een politieagent en zich te legitimeren middels een valse politie badge en zo goederen en/of geldbedrag(en) weg te nemen in het kader van politieonderzoek;
2.
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode 16 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, één of meerdere medewerker(s) van:
- [winkel 1] (vestiging [adres 2]) en/of
- [winkel 1] (vestiging [adres 3]) en/of
- [winkel 2]
te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, zich telkens heeft voorgedaan als een politieagent en zich heeft gelegitimeerd middels een valse politiebadge met de bedoeling om zo goederen en/of geldbedrag(en) weg te kunnen nemen in het kader van politieonderzoek,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 7 mei 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een portemonnee en/of een camera (type Canon) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (de winkel van) [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, (in een worsteling) die [slachtoffer 1] tegen haar schouder en/of lichaam heeft geslagen en/of geduwd en/of die [slachtoffer 1] door zijn toedoen op de grond is gevallen en/of hij, verdachte zich (daarbij) heeft losgerukt;
4.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door de armen van die [slachtoffer 2] vast te binden, door handboeien om de armen van die [slachtoffer 2] om te doen en/of om vervolgens die armen vastgebonden te houden;
5.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of geldbedrag, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 300 euro, in elk geval enig geldbedrag door zich voor te doen als een politieagent en zich te legitimeren middels een valse politie badge en zo een geldbedrag weg te nemen in het kader van politieonderzoek;
5. subsidiair
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, een geldbedrag van ongeveer 300 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan de [adres 4] en/of op een voor nachtrust bestemd tijdstip met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (Rolex)horloge en/of een gelbedrag van 1200 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte , welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, de armen van die [slachtoffer 2] heeft vastgebonden en/of door die [slachtoffer 2] handboeien om diens armen om te doen;
8.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 13 mei 2019 tot en met 7 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, een politiepas en/of politiebatch, in elk geval een identiteitsbewijs dat is afgegeven door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang, voorhanden heeft gehad, en/of (telkens) opzettelijk gebruik van heeft gemaakt, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat voornoemde pas - ten naam gesteld op [naam] - geprint was van het internet en/of op die pas de foto van verdachte is geplaatst;
Zaak B (gevoegd):
1.
hij op 7 juni 2019 te Amsterdam, althans Nederland een wapen van categorie I, onder III, te weten een ploeterdoder, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 7 juni 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,08 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd van het in zaak A onder 1, 2, 3 en 8 en in het zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 1 en 3 ten lastegelegde en algehele vrijspraak van het in zaak A onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde.
Ten aanzien van zaak A feit 1
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit van dit feit, namelijk ter zake van [bedrijf 3]. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet meer dan € 960,00 uit de massagesalon heeft weggenomen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof maakt uit de aangifte van [aangever 1] en de aangifte van [aangever 2] op dat [aangever 2] ook een bedrag van ongeveer € 450,00 aan de verdachte heeft overhandigd. Dit is gebeurd nadat [aangever 1] de envelop met daarin € 960,00 heeft dichtgemaakt en op de balie heeft gelegd. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de aangifte en zal deze dan ook als bewijsmiddel gebruiken. Het hof acht – gelet op het bovenstaande - bewezen dat de verdachte een bedrag van ongeveer € 1.410,00 heeft weggenomen.
Voor zover het tenlastegelegde ziet op hotel [hotel], zal het hof de verdachte evenals de rechtbank vrijspreken gelet op de in hoger beroep ongewijzigd gelaten tenlastegelegde periode.
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 3
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit van dit feit, ten aanzien van de diefstal van de portemonnee en van het geweldsaspect. Met betrekking tot het geweldsaspect heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte zich alleen heeft losgerukt in de winkel en dat dit losrukken niet kan worden gekwalificeerd als geweld.
De advocaat-generaal heeft partiële vrijspraak gevorderd van de diefstal van de portemonnee.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de diefstal van de portemonnee niet bewezen kan worden nu geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken worden. Hetzelfde heeft te gelden voor het tenlastegelegde slaan en duwen, ook daarvan zal de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken.
Het hof acht het geweldsaspect waarmee de diefstal van de camera gepaard ging, wel bewezen. Onder het plegen van geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een uitoefening van lichamelijke kracht tegen een persoon of goed van niet al te geringe intensiteit. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich van aangeefster heeft losgerukt nadat zij hem had vastgepakt in haar winkel. Dit handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als een uitoefening van lichamelijke kracht tegen een persoon van niet al te geringe intensiteit en dus als het hiervoor bedoelde geweld. Het hof verwerpt dan ook dit verweer.
Vrijspraak ten aanzien van zaak A feiten 4, 5 en 6
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de feiten 4, 5 en 6 omdat sprake zou zijn van een vooropgezet plan om met de aangever een overval te simuleren. Ook de advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd van deze feiten nu uit het aanvullende onderzoek aan de handboeien is gebleken dat de verklaring van aangever op punten niet klopt, waardoor niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van een vooropzet plan.
Het hof overweegt als volgt.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat, gelet op het aanvullende proces-verbaal met betrekking tot het onderzoek aan de handboeien, te veel twijfel is ontstaan over de betrouwbaarheid van de aangever en over de geloofwaardigheid van het door hem naar voren gebrachte scenario. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak A onder 4, 5 primair, 5 subsidiair en 6 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 2, 3 en 8 en in de zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
1.
hij in de periode 13 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels medewerkers van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [bedrijf 3] heeft bewogen tot de afgifte van goederen en/of geldbedragen, te weten de afgifte van respectievelijk
- een recorder en een geldbedrag van 435 euro van [bedrijf 1] en
- een harde schijf en een geldbedrag van ongeveer 4800 euro van ([bedrijf 2]) en
- een geldbedrag van ongeveer 1410 euro van [bedrijf 3],
door zich telkens voor te doen als een politieagent en zich te legitimeren middels een valse politie badge en zo goederen en geldbedragen weg te nemen in het kader van politieonderzoek;
2.
hij op momenten in de periode 16 mei 2019 tot en met 31 mei 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, medewerkers van:
- [winkel 1] (vestiging [adres 2]) en
- [winkel 1] (vestiging [adres 3]) en
- [winkel 2]
te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst of het ter beschikking stellen van gegevens,
zich telkens heeft voorgedaan als een politieagent en zich heeft gelegitimeerd middels een valse politiebadge met de bedoeling om zo goederen en/of geldbedragen weg te kunnen nemen in het kader van politieonderzoek,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 7 mei 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, een camera (type Canon) toebehorende aan de winkel van [slachtoffer 1] welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat de verdachte zich heeft losgerukt;
8.
hij in de periode 13 mei 2019 tot en met 7 juni 2019 te Amsterdam een politiepas voorhanden heeft gehad, en daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt, waarvan verdachte wist dat het vals was, bestaande die valsheid hierin dat voornoemde pas - ten naam gesteld op [naam] - geprint was van het internet en op die pas de foto van verdachte is geplaatst.
Zaak B (gevoegd):
1.
hij op 7 juni 2019 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder III, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 7 juni 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,08 gram cocaïne.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 1, 2, 3 en 8 en in de zaak met parketnummer 13-199820-19 onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1, 2, 3 en 8 en in de zaak met parketnummer B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot oplichting, meermalen gepleegd.
Het in de zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het in de zaak A onder 8 bewezenverklaarde levert op:
een identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang valselijk opmaken
en
opzettelijk gebruik maken van een valselijk opgemaakt identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang.
Het in de zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A onder 1, 2, 3 en 8 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8 en zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2, 3 en 8 en zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft verzocht een substantieel lagere gevangenisstraf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan wegens de bepleite vrijspraak van de feiten 4 tot en met 6 in zaak A. Ook is verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan een aantal oplichtingen en pogingen daartoe. De verdachte heeft, door zich voor te doen als politieambtenaar en daarbij een valse politiepas te tonen, het vertrouwen van zijn slachtoffers gewonnen. Zijn slachtoffers waren ondernemers in de Amsterdamse binnenstad en bij drie van hen heeft de verdachte met verzonnen verhalen over een politieonderzoek grote sommen geld en delen van videobewakingsapparatuur weggenomen. Bij drie andere ondernemers mislukte het plan van de verdachte, omdat zijn slachtoffers op tijd achterdochtig werden. De verdachte heeft bij zijn handelen zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin en heeft zijn slachtoffers niet alleen aanzienlijke financiële schade toegebracht, maar hen ook een onveilig gevoel gegeven. Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat hij zich bij deze feiten heeft voorgedaan als politieagent. De samenleving moet volledig vertrouwen kunnen hebben in de politie en er vanuit kunnen gaan dat zij in voorkomende gevallen werkelijk te maken hebben met de politie. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een ploertendoder en van een geringe hoeveelheid cocaïne.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2024 is hij eerder en na het plegen van onderhavige feiten onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. De onherroepelijke veroordelingen die aan de bewezenverklaarde feiten vooraf zijn gegaan hebben hem er niet van weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Uit de reclasseringsrapporten van 25 juli 2024 en 31 juli 2024 blijkt dat de verdachte inmiddels weer wordt verdacht van soortgelijke feiten waarbij de verdachte eveneens gebruik heeft gemaakt van een vervalste politiepas, hetgeen hij ter zitting in hoger beroep ook niet heeft weersproken. Uit een en ander maakt het hof op dat de verdachte, zoals hij zelf ook heeft erkend, weinig weerstand kan bieden tegen het plegen van dit soort feiten.
Gelet op de vrijspraak van de feiten 4, 5 en 6 en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof evenwel aanleiding aanzienlijk af te wijken van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf en acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is door de verdachte op 19 december 2019 ingesteld, terwijl het hof op 10 september 2024 arrest wijst en daarmee niet binnen de geldende termijn van 24 maanden. De redelijke termijn is met meer dan 2 jaren overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de straf verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep afstand gedaan van alle onder de verdachte in beslaggenomen goederen. Gelet hierop hoeft het hof geen beslissing te nemen over het beslag.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3] (wettelijk vertegenwoordiger [aangever 1])
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.765,00, bestaande uit € 1.415,00 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 960,00 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 960,00 aan materiële schade.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 960,00 aan materiële schade en de vordering voor het overige af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot € 960,00. De vordering is tot € 960,- niet betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het overige deel van de gevorderde materiële schadevergoeding ziet niet op schade die door
[aangever 1] of zijn bedrijf is geleden, maar door zijn werkneemster [aangever 2]. De benadeelde partij is in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in de eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast.
Nu in deze zaak geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag die door de stellingen van de benadeelde partij rijst, of zij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Met de rechtbank oordeelt het hof dat de verklaring van de benadeelde partij dat hij als gevolg van het strafbare feit angst- en schaamtegevoelens heeft hiertoe onvoldoende is. De stelling dat het bedrijf van de benadeelde persoon in zijn goede naam is aangetast en daardoor schade heeft geleden erin bestaand dat klanten zijn weggebleven nadat zij hebben gezien of gehoord dat er politie in de zaak is geweest vanwege een bestolen klant of vals geld, is -hoewel voorstelbaar- onvoldoende
onderbouwd. De benadeelde partij zal in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden
verklaard omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde
partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.979,49, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.811,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 4.811,30 aan materiële schade.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren voor zover er meer dan € 4.000,00 wordt gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.811,30. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het ten laste gelegde bekend, te weten dat hij een bedrag van ongeveer € 4.800,00 heeft weggenomen. De verdachte is tot vergoeding van voormeld schadebedrag gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft € 168,19 gevorderd voor een videorecorder. Het hof stelt vast
dat verdachte volgens de aangifte geen videorecorder, maar een harde schijf van het
beveiligingssysteem heeft meegenomen en ook is het gevorderde bedrag niet onderbouwd met
stukken. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van
het strafgeding op omdat het toelaten van nadere onderbouwing of bewijslevering zou
betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde
partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.348,60, bestaande uit € 148,60 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 648,60, bestaande uit € 148,60 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering zoals door de rechtbank is beslist.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak van geweld bij de diefstal. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet blijkt dat de kosten van de eigen bijdrage het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het tenlastegelegde.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 148,60. Blijkens het meegezonden overzicht heeft zij de kosten voor het medisch onderzoek twee dagen na het bewezenverklaarde feit gemaakt. Daarmee staat, bij gebreke van een gemotiveerde betwisting daarvan, naar het oordeel van het hof vast dat deze kosten daarvan het rechtstreekse gevolg waren. Het hof wijst de vordering in zoverre toe. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in de eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Het hof is met de verdediging van oordeel dat het rechtstreekse verband tussen het stafbare feit, waarbij bewezen is verklaard dat verdachte zich heeft losgerukt, en de later vastgestelde slijmbeursontsteking onvoldoende zijn onderbouwd. Wel staat naar het oordeel van het hof vast dat de benadeelde partij door het strafbare feit, in het bijzonder door de worsteling waarin zij als gevolg van de diefstal met de verdachte is terechtgekomen en het door
verdachte toegepaste geweld, in haar persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft dit onderbouwd met een brief van haar psycholoog en met een toelichting waaruit het hof afleidt dat zij als gevolg van het handelen van de verdachte slapeloze nachten en angstaanvallen heeft gehad. Op
grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de
vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële
schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7
mei 2019.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij V.O.F. [VOF]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 369,30, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 252,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering zoals door de rechtbank is beslist.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering voor zover het de etalagepop betreft af te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 252,30. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat de gestelde schade aan de etalagepop onvoldoende is onderbouwd. In de aangifte heeft de benadeelde partij geen melding gemaakt van schade aan de etalagepop. In haar vordering tot schadevergoeding heeft zij enkel gesteld dat de etalagepop niet kon worden gerepareerd en onherstelbaar beschadigd is. Niet is toegelicht en ook niet is onderbouwd, wat de aard van de schade was. De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.878,00, bestaande uit € 9.683,00 aan materiële schade en € 1.195,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten in zaak A onder 3, 4, 5 en 6 waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in de vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36f, 45, 57, 63, 231, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. In eerste aanleg is deze vordering door de rechtbank toegewezen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering af te wijzen.
Ondanks dat de vordering in beginsel voor toewijzing gereed ligt, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging om redenen van opportuniteit afwijzen. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte voor de onderhavige zaak de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren in voorarrest reeds heeft uitgezeten, terwijl de door het hof opgelegde gevangenisstraf 16 maanden bedraagt.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 7 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 4, 5 primair, 5 subsidiair en 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 2, 3 en 8 en in de zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1, 2, 3 en 8 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat een ieder zijn eigen kosten draagt.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 960,00 (negenhonderdzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 960,00 (negenhonderdzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 19 (negentien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 mei 2019.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.811,30 (vierduizend achthonderdelf euro en dertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.811,30 (vierduizend achthonderdelf euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 58 (achtenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 mei 2019.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 648,60 (zeshonderdachtenveertig euro en zestig cent) bestaande uit € 148,60 (honderdachtenveertig euro en zestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 648,60 (zeshonderdachtenveertig euro en zestig cent) bestaande uit € 148,60 (honderdachtenveertig euro en zestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 mei 2019
en van de immateriële schade op 7 mei 2019.
Vordering van de benadeelde partij V.O.F. [VOF]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij V.O.F. [VOF] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 252,30 (tweehonderdtweeënvijftig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd V.O.F. [VOF], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-137621-19 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 252,30 (tweehonderdtweeënvijftig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 mei 2019.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 7 augustus 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2019, parketnummer 13-701136-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. E. van Die en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 september 2024.
mr. E. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]