ECLI:NL:GHAMS:2024:2915

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
22/2540
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake legesaanslag voor omgevingsvergunning door [X] B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam over een legesaanslag van € 147.061,39 voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar had het bezwaar van [X] gegrond verklaard en de aanslag verlaagd tot € 132.229,75. De rechtbank verklaarde het beroep van [X] ongegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar en de Staat tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het de hoogte van de leges en de bouwkosten in geschil heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht was uitgegaan van bouwkosten van € 4.895.000, wat leidde tot de legesaanslag van € 132.165. Het Hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en dat er geen reden is om tot een ander oordeel te komen. De proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht worden eveneens bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/2540
1 oktober 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: ir. S. Boonstra)
tegen de uitspraak van 11 november 2022 in de zaak met kenmerk AMS 18/6815 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Plaats] ,de heffingsambtenaar,
en
de Staat(de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een legesaanslag van € 147.061,39 opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.2.
De heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een bedrag van € 132.229,75.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 11 november 2022 heeft de rechtbank als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘ [X] ’):
“De rechtbank:
⁻ verklaart het beroep ongegrond;
⁻ veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan [X] tot een bedrag van € 854,-;
⁻ veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan [X] tot een bedrag van € 2.646,-;
⁻ draagt de heffingsambtenaar op een griffierecht van € 169,- aan [X] te vergoeden;
⁻ draagt de Staat op een griffierecht van € 169,- aan [X] te vergoeden;
⁻ veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 474,38;
⁻ veroordeelt de Staat in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 474,38.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak pro-forma hoger beroep ingesteld en verzocht om uitstel voor het indienen van gronden.
1.5.
Het Hof heeft het door belanghebbende verzochte uitstel verleend:
“In het door u ingestelde hoger beroep verzoekt u om uitstel van de gronden.
Ik stel u in de gelegenheid de gronden uiterlijk op
25 januari 2023in te dienen. Tevens verzoek ik u om
stukken waaruit blijkt waar de belanghebbende is gevestigd, en welke natuurlijke perso(o)n(en) namens belanghebbende – een vennootschap, stichting of vereniging – in rechte mogen optreden (KvK uittreksel)over te leggen.
(…)”
1.6.
Op 9 maart 2023 heeft het Hof, per aangetekende post, belanghebbende opnieuw uitstel verleend voor het indienen van gronden.
1.7.
Op 8 juni 2023 heeft het Hof belanghebbende voor de derde keer uitstel verleend voor het indienen van gronden. De termijn eindigde op 22 juni 2023.
1.8.
Belanghebbende heeft het pro-forma hogerberoepschrift niet aangevuld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het Hof heeft het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 23 december 2016 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend en daarbij een bedrag aan bouwkosten van € 2.360.000 (inclusief geschatte kosten bijbehorend bouwwerk ( € 12,500) en plaatsen erf- of perceelafscheiding (€ 12,155)) opgegeven.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft op 23 mei 2017 de omgevingsvergunning verleend en de verschuldigde leges vastgesteld op € 147.061,39. De heffingsambtenaar is, daarbij uitgegaan van een bedrag van € 5.444.320 aan bouwkosten.
2.3.
Belanghebbende heeft in bezwaar betoogd dat de bouwkosten op een bedrag van € 3.100.000 (‘de vaste aanneemsom’) dienen te worden vastgesteld. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een kostenspecificatie overgelegd.
2.4.
Op verzoek van de gemeente is door een extern bureau ( [bedrijfsnaam A] , inmiddels opgegaan in [bedrijfsnaam B] ) een rapport uitgebracht “inzake bezwaarschrift grondslag bouwkosten”. In dat rapport wordt weergegeven dat – zakelijk weergegeven – in het bedrag van € 3.100.000 een zestal posten ontbreken en wordt nader geconcludeerd tot een totaalbedrag aan bouwkosten van € 4.895.000. Bij de uitspraak op bezwaar is de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
2.5.
In beroep heeft de heffingsambtenaar een memo overgelegd van [bedrijfsnaam B] waarin wordt geconcludeerd dat de bouwkosten van € 4.895.000 als grondslag voor het berekenen van de leges verhoogd kunnen worden en wordt geadviseerd vorenvermeld bedrag als grondslag te handhaven.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is de legesaanslag ten bedrage van € 132.165 in geschil. Meer specifiek zijn – naar het Hof begrijpt - de bouwkosten die ten grondslag liggen aan de legesaanslag in geschil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen :

De hoogte van de leges
4. Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak die deel uitmaakt van de uitspraak.
5. In geschil is de hoogte van de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfshal met kantoorruimte. Op grond van artikel 2.3.1.1 van de Tarieventabel bij de Legesverordening 2016 is het tarief voor een omgevingsvergunning die betrekking heeft op zo’n bouwactiviteit 2,7% van de bouwkosten.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de hoogte van de bouwkosten moet worden bepaald door middel van een raming van de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen voor de fysieke realisatie van het bouwwerk.
7. [X] voert aan dat voor de bouwkosten uitgegaan moet worden van de open begroting die is opgesteld door [bedrijfsnaam C] , de firma die het hele project als een turn-key project heeft aangenomen. De bouwkosten in de begroting van [bedrijfsnaam C] bedragen € 3.100.000. Dit is volgens [X] een concrete aanneemsom die de werkelijke bouwkosten van het te realiseren bouwwerk omvat.
8. Tijdens deze beroepsprocedure heeft de heffingsambtenaar [bedrijfsnaam B] ( [bedrijfsnaam B] ) om advies gevraagd. In haar rapport van 4 september 2019 heeft [bedrijfsnaam B] aangegeven dat zij zich kan verenigen met de hoogte van de bouwkosten die in de begroting van [bedrijfsnaam C] staan, maar dat in de begroting van [bedrijfsnaam C] zes kostenposten ontbreken, namelijk de bouwkosten voor grondwerk en bodemvoorzieningen, docklevelers (ook wel laad- en loskuilen genoemd), W-installaties, E-installaties, een lift en het bedrijfsmatig inrichten van het terrein. [bedrijfsnaam B] heeft deze kostenposten nader gespecificeerd en begroot op € 1.900.000. Volgens [bedrijfsnaam B] heeft dit tot gevolg dat de eerder aangegeven bouwkosten van € 4.895.000 voor het berekenen van de bouwleges verhoogd zouden kunnen worden, maar dat zij de heffingsambtenaar adviseert het bedrag van € 4.895.000 als grondslag voor de leges te handhaven. In een brief van 4 september 2019 heeft de heffingsambtenaar meegedeeld dat zij dit advies van [bedrijfsnaam B] volgt.
9. De rechtbank begrijpt het rapport van [bedrijfsnaam B] van 4 september 2019 zo dat de aanneemsom van [bedrijfsnaam C] (€ 3.100.000) als uitgangspunt wordt genomen voor de bouwsom en dat er geen verschil van mening bestaat over de hoogte van de kostenposten die in de begroting van [bedrijfsnaam C] zijn opgenomen. Volgens [bedrijfsnaam B] en de heffingsambtenaar ontbreken in de begroting van [bedrijfsnaam C] echter de zes kostenposten die hiervoor onder 8 zijn opgesomd.
10. [X] voert aan dat moet wordt uitgegaan van de door [bedrijfsnaam C] begrote aanneemsom, ongeacht of in die begroting kostenposten ontbreken.
11. De rechtbank volgt [X] hierin niet. De heffingsambtenaar heeft er op de zitting van 30 augustus 2022 op gewezen dat de door [bedrijfsnaam B] genoemde zes kostenposten op de bouwtekening bij de aanvraag zijn vermeld. De rechtbank heeft dit zelf ook geconstateerd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze kostenposten deel uitmaken van de aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar deze kostenposten dan ook mogen betrekken bij het bepalen van de hoogte van de bouwkosten.
12. [X] voert subsidiair aan dat [bedrijfsnaam B] de bouwkosten van de zes kostenposten veel te hoog heeft vastgesteld.
13. Ook hierin volgt de rechtbank [X] niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bedrijfsnaam B] de hoogte van deze kostenposten in haar rapport van 4 september 2019 voldoende aannemelijk gemaakt. [X] heeft geen tegenbewijs overgelegd en heeft dus ook niet gemotiveerd onderbouwd waarom de door [bedrijfsnaam B] vastgestelde bouwkosten van de zes kostenposten te hoog zouden zijn vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft de door [bedrijfsnaam B] vastgestelde bouwkosten van de zes kostenposten dan ook mogen overnemen.
14. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar bij het opleggen van de legesaanslag terecht is uitgegaan van bouwkosten ter hoogte van € 4.895.000. De heffingsambtenaar heeft de legesaanslag voor het in behandeling nemen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dan ook terecht vastgesteld op € 132.165.
15. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
16. [X] heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
17. In een overzichtsarrest van 19 februari 2016 heeft de Hoge Raad algemene regels gegeven over de beoordeling van de redelijke termijn. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De redelijke termijn vangt aan op de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet. Dat betekent dat de redelijke termijn in dit geval is aangevangen op 29 juni 2017 en eindigt op de dag waarop de rechtbank uitspraak doet. De behandeling van een zaak als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar duren: de bezwaarfase heeft onredelijk lang geduurd als de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase als zij meer dan anderhalf jaar heeft geduurd.
18. De redelijke termijn is in dit geval met 41 maanden overschreden. Voor de schadevergoeding wordt als uitgangspunt een tarief gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in dit geval dan ook 7 x € 500,- = € 3.500,-. De beroepsprocedure heeft 49 maanden geduurd. De beroepsprocedure mocht 18 maanden duren. Dat betekent dat 31 maanden van de overschrijding aan de rechtbank is toe te rekenen. Dat is 31/41 deel van de overschrijding. De bezwaarprocedure heeft 16 maanden geduurd en mocht maximaal 6 maanden duren. Dit betekent dat 10 maanden van de overschrijding aan de heffingsambtenaar is toe te rekenen. Dat is 10/41 deel van de overschrijding. De heffingsambtenaar moet daarom 10/41 deel van de schadevergoeding van € 3.500,- betalen (€ 854,-) en de Staat 31/41 deel (€ 2.646,-).
Griffierecht en proceskosten
19. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er gelet op het genoemde overzichtsarrest van de Hoge Raad ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken en het griffierecht te vergoeden.
20. De rechtbank bepaalt dat het door [X] betaalde griffierecht van € 338,- wordt vergoed. Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de heffingsambtenaar als aan de rechtbank is toe te schrijven, moeten de heffingsambtenaar en de Staat beiden het griffierecht vergoeden, dus ieder € 169,-.
21. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 948,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 18 juni 2019 en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 30 augustus 2022, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor ‘licht’, omdat de proceskostenvergoeding uitsluitend verband houdt met het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de heffingsambtenaar als aan de rechtbank is toe te rekenen, moeten de heffingsambtenaar en de Staat ieder de helft van de proceskosten vergoeden, dus ieder € 474,38.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
In het door belanghebbende ingediende hoger beroepschrift voert zij slechts aan:
“ [X] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, vanwege de hoogte van de opgelegde leges en daarmee samenhangende impact op de bedrijfsvoering, reden waarom [X] zich tot uw College wendt. Verzocht wordt de aangevallen uitspraak te vernietigen. Daarbij verzoek ik u namens [X] deze brief als een proforma hoger beroepschrift te beschouwen en uitstel te verlenen voor het indienen van de nadere gronden van het hoger beroep.”
5.2.
Ondanks daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld te zijn heeft belanghebbende geen nadere gronden aangevoerd.
5.3.
Het Hof ziet geen reden tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Zij heeft op goede gronden, die het Hof overneemt, een juiste beslissing genomen.
Slotsom
5.4’ De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.Kosten

Het Hof ziet geen reden voor een kostenveroordeling in hoger beroep.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, A.M. van Amsterdam en JP.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 1 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: