In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2024. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die veroordeeld is voor het telen van een grote hoeveelheid hennep op 18 oktober 2017. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 92.891,42 aan de Staat zou betalen, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had deze vordering toegewezen en het bedrag vastgesteld op basis van een rapportage van het BOOM-rapport en andere bewijsmiddelen.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de hennepteelt en dat de vordering van het openbaar ministerie terecht was. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de politierechter vernietigd om proceseconomische redenen, maar heeft de verplichting tot betaling van het bedrag van € 92.891,42 aan de Staat gehandhaafd.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op het ontnemingsrapport, dat de opbrengsten van twee oogsten en de bijbehorende kosten in kaart heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in totaal € 92.891,42 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 1.080 dagen, mocht de betrokkene niet aan de betalingsverplichting voldoen.