ECLI:NL:GHAMS:2024:2901

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23-000144-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt met grote hoeveelheid en recidive

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1971, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten, te weten 437 hennepplanten, op 18 oktober 2017 te Amstelveen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging in overweging heeft genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig kon aantonen dat hij slechts een tussenpersoon was en dat de hennepplantage in de woning waar hij zich bevond, rechtmatig was aangetroffen. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaren, en de teruggave van in beslag genomen goederen werd gelast. De zaak benadrukt de ernst van hennepteelt en de gevolgen van recidive in het strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000144-24
datum uitspraak: 24 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer
13-065517-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1971,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2017 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 437 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechter in eerste aanleg, maar een andere bewijsconstructie hanteert, zowel wat betreft de bewijsmiddelen als de in dat verband gegeven overwegingen, zodat het partieel bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.

Bespreking van een verweer

De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat in de woning waarin de hennepplantage is aangetroffen, is binnengetreden zonder dat sprake was van een redelijke verdenking van een strafbaar feit, zonder toestemming van de bewoonster en zonder aantoonbare machtiging, zodat de resultaten van het voorbereidend onderzoek niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden. Deze verweren worden verworpen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Binnentreden zonder redelijke verdenking
Uit het dossier volgt dat verbalisant [verbalisant] op 18 oktober 2017 omstreeks 13:00 uur is aangesproken door een onbekend gebleven buurtbewoner. Deze man deelde mee dat hij het vermoeden had dat in de woning aan de [adres 2] een hennepkwekerij aanwezig was. Hij zei dat de huurster de woning soms maar kort bezoekt en dat hij onlangs diverse mannen heeft gezien die vuilniszakken overdroegen. Ook zei hij dat bij de buren van perceel [perceel] een steiger staat en dat hij de bouwvakkers heeft horen praten over een wietlucht toen zij op de bovenste etage van die steiger stonden.
Daarop is de verbalisant langs de voor- en achterzijde van de woning aan de [adres 2] gereden. Hij zag dat alle ramen voorzien waren van gesloten gordijnen of andere raambedekking, die het zicht naar binnen verhinderden. De verbalisant heeft gerelateerd dat hij op diverse data en met verschillende weersomstandigheden de woning heeft bekeken en dat de situatie onveranderd bleef.
Vervolgens heeft de verbalisant op 30 oktober 2017 met een thermische camera een warmtemeting verricht op de geopende ramen van de woning. Uit die warmtemeting is gebleken dat het geopende raam van de dakopbouw aan de achterzijde van het pand een temperatuur van 21.3 graden
Celsiusuitstraalde, terwijl de buitentemperatuur op dat moment 8 graden
Celsiusbedroeg. De aangelegen gelijkwaardige woningen hadden een uitstoot van maximaal 14.5 graden
Celsius.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband bezien, is het hof van oordeel dat op 1 november 2017 redelijkerwijs kon worden vermoed dat in de woning aan de [adres 2] een overtreding van de Opiumwet werd begaan. Er is daarom rechtmatig op grond van artikel 9 van de Opiumwet in de woning binnengetreden. De daarop gevolgde inbeslagneming is eveneens rechtmatig.
Binnentreden zonder machtiging
Uit het ontbreken van een machtiging tot binnentreden in het dossier volgt niet dat deze niet is afgegeven. Uit het proces-verbaal van binnentreden in de woning (dossier doorgenummerde pagina B92) blijkt juist dat is binnengetreden ‘krachtens een machtiging van de hulpofficier van justitie, afgegeven op 1 november 2017’. Deze machtiging was afgegeven op grond van de artikelen 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden, artikel 55 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet. Dit geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat zonder machtiging is binnengetreden. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat de verdachte, die niet in de woning woonde, door het vermeende ontbreken van een machtiging tot binnentreden enig nadeel heeft ondervonden.
Dat het binnentreden heeft plaatsgevonden zonder toestemming van de bewoonster behoeft in het licht van het voorgaande geen afzonderlijke bespreking.

Standpunten

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de verdachte, die iedere betrokkenheid bij de hennepkwekerij ontkent.

Bewijsoverweging

Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Nadat de verdenking van een strafbaar feit was gerezen, is op 1 november 2017 door de politie binnengetreden in de woning aan de [adres 2]. De verdachte is toen aangetroffen op de benedenverdieping van de woning, samen met [naam 1] en [naam 2]. Door de verbalisant werd bij binnenkomst een henneplucht geroken. In de woonkamer stonden opengevouwen verhuisdozen met daarin lege plantenpotten en zakken met resten van hennepplanten. Op de eerste verdieping (kweekruimte A) is een kweektent aangetroffen met daarin 147 hennepplanten, negen assimilatielampen, twee koolstoffilters, één kachel en één ventilator. Buiten de kweektent hingen negen transformatoren. Op de zolder (kweekruimte B) werd een kweektent aangetroffen met daarin 290 hennepplanten, achttien armaturen met achttien assimilatielampen, twee koolstoffilters en twee ventilatoren. Buiten de kweektent hingen achttien transformatoren. De aangetroffen hennepplanten waren ten minste drie weken oud. Daaruit leidt het hof af dat die planten er op 18 oktober 2017 ook al stonden.
De eigenaar van de woning, [naam 3], de zus van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte zou regelen dat haar woning verhuurd werd. Sinds 18 januari 2017 is zij niet meer in de woning geweest. Op de dag van haar verhuizing heeft zij haar broer de set sleutels van de woning gegeven. Zij heeft sindsdien zelf geen sleutels meer.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij in januari en februari 2017 vaak in de woning aan de [adres 2] was. Bij de fouillering van de verdachte op 2 november 2017 is een factuur aangetroffen, afkomstig van energiebedrijf [bedrijf 1] en geadresseerd aan [naam 4] op het adres [adres 2]. Gebleken is dat [bedrijf 1] sinds 17 februari 2017 energie leverde aan de heer
[naam 4], geboren op [geboortedag 2] 1975, op voornoemd adres. De politie heeft onderzoek ingesteld naar deze [naam 4], maar heeft geen personalia van hem kunnen achterhalen. Uit onderzoek naar de bankrekening waar vanaf de betalingen voor energie werden gedaan, is gebleken dat die bankrekening op naam is gesteld van een bedrijf [bedrijf 2].
Bespreking van het door de verdachte gepresenteerde alternatieve scenario
De verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de hennepkwekerij; hij zou slechts een tussenpersoon zijn die de woning sinds april 2017 namens zijn zus aan een ander verhuurde. Hij ontving de huur contant van de huurder, een man, soms bij de woning en soms in het centrum van de stad.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij, een aantal dagen voordat de politie binnentrad, gebeld werd door de bewoonster
(het hof begrijpt: [naam 2]),die klaagde dat de woning een rommel was en dat er opgeruimd moest worden. Naar aanleiding van die klacht zou de verdachte telefonisch contact hebben opgenomen met de huurder, die hem heeft gezegd ‘dat hij het maar moest uitzoeken’. De verdachte heeft die mededeling opgevat als een bedreiging en pas toen ontstond bij hem het vermoeden dat er iets niet klopte. Vervolgens is de verdachte, naar eigen zeggen, op
1 november 2017 met een vriend, [naam 1], naar de woning gegaan om op te ruimen. Het in zijn fouillering aangetroffen poststuk had hij meegenomen omdat hij af en toe post ophaalde voor zijn zus.
Het hof acht het door de verdachte gepresenteerde scenario ongeloofwaardig. Het neemt daarbij in aanmerking dat hij op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij het pand aan een ander heeft verhuurd en daarvoor huurpenningen ontving. Desgevraagd ter terechtzitting kon de verdachte niet toelichten met welke bewoordingen de huurder, van wie hij geen naam heeft genoemd, hem bedreigd heeft en waarom hij zich daardoor bedreigd heeft gevoeld. [naam 2] heeft bij de politie verklaard dat iemand zo aardig was om haar in de woning te laten slapen. Zij heeft niets verklaard over een huurder en evenmin dat zij bij de verdachte heeft geklaagd over rommel in de woning. De medeverdachte [naam 1] heeft slechts verklaard dat hij gewoon was meegekomen met iemand.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen is overwogen over het alternatieve scenario dient de slotsom te zijn dat de verdachte sinds januari 2017 over de sleutels van de woning beschikte en dat er geen aanwijzingen zijn dat anderen die sleutels hadden. De verdachte was in de woning ten tijde van het aantreffen van de voor verbalisanten eenvoudig opmerkbare hennepkwekerij en droeg een energierekening bij zich die gericht was aan een (mogelijk fictief) persoon die de politie niet heeft kunnen achterhalen, op het adres [adres 2]. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die in de woning op de in de bewezenverklaring vermelde datum hennep heeft geteeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 oktober 2017 te Amstelveen opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 437 hennepplanten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgemaakt in de bijlage bij dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. De aangetroffen hoeveelheid en de professionaliteit van de inrichting van de kwekerij maken aannemelijk dat de hennep bestemd was voor verdere verspreiding en handel, waarmee vaak andere vormen van criminaliteit gepaard gaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2024 is hij in het verleden eerder voor een Opiumwetdelict veroordeeld. Voor het bepalen van de straf heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren, die bij deze hoeveelheid in beginsel uitgaan van een taakstraf voor de duur van 120 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg fors is overschreden. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op
1 november 2017, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de politierechter dateert van 9 januari 2024. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer vier jaren en twee maanden. Deze overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg dient in matigende zin te worden meegenomen bij de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft daar in zijn eis meer dan toereikend rekening mee gehouden. Voor afwijking daarvan ziet het hof geen aanleiding.
Alles afwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Beslag
Het hof zal de teruggave gelasten van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte, nu het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf, in het geval de rechter de tenuitvoerlegging later alsnog gelast, in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Personenauto [kenteken], omschrijving: G5366181, zwart, merk: Volkswagen, chassisnr: [nummer], bouwjaar 2010; en
  • 445 EUR; IBGN 01-11-2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. R.M. Steinhaus en mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 september 2024.
Bijlage 1 Bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De inhoud van de in deze bijlage opgenomen bewijsmiddelen wordt verkort en zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 1 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier doorgenummerde pagina’s B31-B60.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 18 oktober 2017 is [verbalisant] aangesproken door een onbekend gebleven buurtbewoner. Deze vertelde dat er de laatste tijd diverse mannen bij de woning waren en vuilniszakken werden overgedragen. Bij perceel [perceel] stond daarnaast een steiger tegen de woning en werd door de bouwvakkers een henneplucht geroken bij perceel [adres 2].
Bij het binnentreden van de woning op het genoemde adres [adres 2], op 1 november 2017 werden drie personen aangetroffen in de woning. Zij bevonden zich alle drie op de benedenverdieping van de woning. Deze drie personen zijn genaamd [naam 2], [naam 1] en [verdachte]. Bij binnenkomst van de woning rook ik, verbalisant, een henneplucht. In de woonkamer stonden opengevouwen verhuisdozen met daarin lege plantenpotten en zakken met daarin resten van hennepplanten. Op de eerste verdieping bevond zich in de kamer tegenover de trap een hennepkwekerij in een henneptent. Ook hier rook het naar hennep.
Kweekruimte A (eerste verdieping)
In deze ruimte stond een (1) kweektent. In deze kweektent stonden 147 hennepplanten.
Kweekruimte B (zolder)
In deze ruimte stond een (1) kweektent. In deze kweektent stonden 290 hennepplanten.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] van 19 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier doorgenummerde pagina’s B113-B118.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover de opsporingsambtenaar afgelegde
verklaring van [naam 3]:
V: Bent u eigenaar van de woning [adres 2]?
A: Ja.
Ik had besloten om de woning te verhuren. Mijn broer zou dat regelen. Mijn broer heet [naam 5], hij is geboren op [geboortedag 3] 1971.
V: Wat heeft u met de woning [adres 2] gedaan?
A: Ik heb de sleutel aan mijn broer gegeven op de dag van de verhuizing. Ik ben sindsdien niet meer in de woning geweest.
V: Wanneer bent u voor het laatst in de woning [adres 2] geweest?
A: Dat was op 18 januari 2017.
V: Wie hebben er allemaal een sleutel van de woning?
A: Ik heb een (1) set sleutels aan mijn broer gegeven. Ik heb geen sleutel meer.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2024.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Nadat mijn zus is verhuisd ben ik in de periode januari en februari 2017 vaak in de woning aan de [adres 2] geweest. In die periode is de woning aangepakt; de vloeren zijn gedaan en er is geschilderd.
Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 2 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier doorgenummerde pagina’s B78-B82.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 2 november 2017 trof ik, verbalisant, in de fouillering van [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte])een briefstuk aan op naam van [naam 4], [adres 2]. Het briefstuk was afkomstig van energiebedrijf [bedrijf 1] en betrof een factuur. Dit poststuk was geopend.
Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 23 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier doorgenummerde pagina’s B119-B142.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, stelde onderzoek in naar de gegevens die ik op 4 januari 2018 per e-mail had ontvangen van de klantenservice van [bedrijf 1] naar aanleiding van een vordering die was afgegeven door de officier van justitie. Uit de gegevens bleek dat op het adres [adres 2] twee aansluitingen zijn geweest van [bedrijf 1]:
Van 4 februari 2016 tot en met 12 september 2016 is geleverd aan mevrouw [naam 3], geboren op [geboortedag 4] 1976.
Van 17 februari 2012
(het hof begrijpt: 2017)tot en met heden leveren zij aan de heer [naam 4], geboren op [geboortedag 5] 1975. Hierbij vonden de betalingen plaats vanaf rekeningnummer [rekeningnummer]. Ook bleek dat [naam 4] inmiddels een enorme achterstand had.
Naar aanleiding van bovenstaande informatie heb ik een onderzoek ingesteld naar [naam 4] in de voor mij beschikbare politiesystemen. Ik heb niet kunnen achterhalen wat de personalia van [naam 4] waren.
Daarna heb ik een onderzoek ingesteld naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer]. Hieruit blijkt dat het op naam is gesteld van een bedrijf genaamd [bedrijf 2].
Een proces-verbaal aangifte van Liander van 29 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossier doorgenummerde pagina’s B1-B3.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de aangever, zakelijk weergegeven:
Fraudespecialist M03 van Liander N.V. heeft – in samenwerking met de politie te Amstelveen – op
1 november 2017 een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in perceel [adres 2].
Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel. De aangetroffen teelt was tenminste drie weken oud.