Op 10 oktober 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die was aangeklaagd voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verbergen of verhullen van de herkomst van een geldbedrag van € 8.950, waarvan € 5.950 contant was aangetroffen en € 3.000 was overgemaakt naar een rekening. De verdachte werd vrijgesproken omdat het hof oordeelde dat de tenlastegelegde verbergings- of verhullingshandeling niet kon worden bewezen. Het hof concludeerde dat de enkele handelingen van de verdachte, zoals het voorhanden hebben van contant geld en het overmaken van geld naar een rekening, niet voldoende doelgericht waren om als witwassen te worden aangemerkt. Het hof kwam niet toe aan de vraag of de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren of dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zou worden verklaard, terwijl de raadsman pleitte voor teruggave aan de verdachte. Het hof besloot dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte moest worden teruggegeven, nu hij van het witwassen was vrijgesproken. De inbeslaggenomen passen en creditcards, die niet op naam van de verdachte stonden, werden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.