ECLI:NL:GHAMS:2024:2834

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
23-000411-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen wegens gebrek aan bewijs van verbergings- of verhullingshandeling

Op 10 oktober 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die was aangeklaagd voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verbergen of verhullen van de herkomst van een geldbedrag van € 8.950, waarvan € 5.950 contant was aangetroffen en € 3.000 was overgemaakt naar een rekening. De verdachte werd vrijgesproken omdat het hof oordeelde dat de tenlastegelegde verbergings- of verhullingshandeling niet kon worden bewezen. Het hof concludeerde dat de enkele handelingen van de verdachte, zoals het voorhanden hebben van contant geld en het overmaken van geld naar een rekening, niet voldoende doelgericht waren om als witwassen te worden aangemerkt. Het hof kwam niet toe aan de vraag of de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren of dat de verdachte hiervan op de hoogte was.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zou worden verklaard, terwijl de raadsman pleitte voor teruggave aan de verdachte. Het hof besloot dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte moest worden teruggegeven, nu hij van het witwassen was vrijgesproken. De inbeslaggenomen passen en creditcards, die niet op naam van de verdachte stonden, werden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000411-23
datum uitspraak: 10 oktober 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer
13-154938-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 september 2024.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op in of omstreeks de periode van 13 juni tot en met 21 juni 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, van een geldbedrag van 8950 euro (waarvan 5950 contant aangetroffen en 3000 euro overgemaakt naar het rekeningnummer van [naam 1]) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp voorhanden heeft gehad, door terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk,
-onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Standpunten van partijen inzake het bewijs

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte de herkomst van het (contante) geldbedrag heeft verhuld, terwijl hij wist dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Als deze criminele herkomst niettemin wel komt vast te staan, dan kan de wetenschap van de verdachte hieromtrent niet worden bewezen.

Oordeel van het hof

Op 21 juni 2022 is bij de verdachte in een schoudertas een contant geldbedrag aangetroffen van
€ 5.950,00, bestaande uit 119 biljetten van € 50,00. Daarnaast heeft hij op 13 juni 2022 naar het rekeningnummer van [naam 1] een geldbedrag van € 3.000,00 overgemaakt.
Juridisch kader
Het hof moet beoordelen of het handelen van de verdachte valt onder de strafbaarstelling van artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zoals aan de verdachte tenlastegelegd.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a Sr te komen, moet sprake zijn van ‘verbergen’ of ‘verhullen’. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het bij deze strafbaar gestelde gedraging gaat om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. Bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, enzovoort, van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijke doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meerdere handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen kan opleveren, hoewel in zo’n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in artikel 420bis, eerste lid, onder b, Sr.
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachte niet kan worden aangemerkt als ‘verbergen’ of ‘verhullen’ van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, enzovoort, van het geldbedrag van € 5.950,00 dat fysiek bij de verdachte is aangetroffen en evenmin dat hij hiermee heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was. Hetzelfde geldt voor het geldbedrag van € 3.000,00 dat de verdachte heeft overgemaakt naar het rekeningnummer van [naam 1]. Op basis van deze enkele handelingen van de verdachte kan niet de vereiste doelgerichtheid worden vastgesteld. Het enkele voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 5.950,00 en het enkele overmaken van € 3.000,00 naar de bankrekening van een ander, betreffen geen handelingen die erop gericht waren het zicht op de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, enzovoort, van deze geldbedragen te bemoeilijken. Evenmin zijn deze handelingen geschikt om dat doel te bereiken. Zo is niet gebleken dat de verdachte (zonder economische grond) met geldbedragen heeft geschoven teneinde het spoor aan de waarneming te onttrekken.
Gelet op het voorgaande kan de tenlastegelegde verbergings- of verhullingshandeling niet worden bewezen, zodat de verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Het hof komt aldus niet toe aan de vraag of de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf en, zo ja, of de verdachte dit wist.

Beslag

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd moet worden verklaard en dat de inbeslaggenomen passen en creditcards moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag moet worden teruggegeven aan de verdachte.
Bij de verdachte zijn twee (bank)passen aangetroffen die niet op zijn naam staan, maar op naam van [naam 2] (G6202064) en [naam 3] (G6202091). De verdachte heeft verklaard dat deze passen van zijn broer zijn. Daarnaast zijn bij de verdachte twee creditcards (G6202100 en G6202107) aangetroffen waarvan de eigenaar niet bekend is. Gelet op het voorgaande zal het hof ten aanzien van de twee passen en de twee creditcards gelasten dat deze worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het inbeslaggenomen geldbedrag nu de verdachte van het witwassen van (onder meer) dat geldbedrag wordt vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
5.950,00 EUR (6202059).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Pas (G6202064)
  • 1 STK Pas (G6202091)
  • 1 STK Creditcard (G6202100)
  • 1 STK Creditcard (G6202107).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting
hadden mr. M. Koek, mr. R.D. van Heffen en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 oktober 2024.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]