ECLI:NL:GHAMS:2024:283

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
23-000001-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis wegens andere bewezenverklaring met vrijspraak voor poging zware mishandeling en bedreiging, veroordeling voor mishandeling en belaging van hulpverleensters

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en bedreiging, maar het hof heeft deze tenlasteleggingen verworpen en de verdachte vrijgesproken. Wel is de verdachte veroordeeld voor mishandeling en belaging van hulpverleensters, waarbij het hof tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. De verdachte heeft op 7 november 2021 in Amsterdam een hulpverleenster mishandeld door haar met gebalde vuist tegen het hoofd te slaan. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan belaging door herhaaldelijk contact te zoeken met een andere hulpverleenster, ondanks dat zij dit niet op prijs stelde.

Het hof heeft de verdachte een taakstraf van 60 uren opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een contactverbod. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade, is gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor de gevolgen van zijn daden, ook al was er sprake van eerdere traumatische ervaringen bij het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die beiden hulpverleensters waren. Het hof heeft de straffen en maatregelen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000001-23
datum uitspraak: 8 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 december 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-303385-21 en 13-192198-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1985,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 13-303385-21:
1. primair
hij op of omstreeks 7 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij01] met gebalde vuist met kracht tegen het hoofd althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] met gebalde vuist met kracht tegen het hoofd althans tegen het lichaam te slaan en/of stompen;
2.
hij op of omstreeks 7 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij01] de woorden toe te voegen "ik kom terug" en/of "ik zal jullie allemaal pakken", althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking, terwijl hij (verdachte) een of meerdere mes(sen) althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) vasthield;
In de zaak met parketnummer 13-192198-21:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 mei 2021 tot en met 29 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer01] , in elk geval van een ander, met het oogmerk voornoemde [slachtoffer01] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, éénmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer01] (een) tekstbericht(en) en/of (een) afbeelding(en) en/of linkje(s) gestuurd via [website01] en/of
- voornoemde [slachtoffer01] (een) tekstbericht(en) en/of (een) afbeelding(en) gestuurd via [social media01] en/of
- voornoemde [slachtoffer01] op haar werk gebeld en/of
- naar het werk van voornoemde [slachtoffer01] gebeld en/of
- zich opgehouden/postgevat in de (directe) omgeving van (de het werk) van voornoemde [slachtoffer01] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak in zaak 13-303385-21 van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde

Feit 1 primair
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van mening dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Feit 2
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor de tenlastegelegde bedreiging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de bedreigde wetenschap heeft gehad van de geuite bedreiging, zodat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 is tenlastegelegd en de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging in zaak 13-303385-21 over het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
De raadsvrouw van de verdachte heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde mishandeling, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zou zijn voor het toebrengen van letsel aan aangeefster door de verdachte. De verklaringen van de getuigen in het dossier bevatten geen eensluidend antwoord op de vraag wat er precies is gebeurd. Daarnaast ondersteunt het objectief vastgestelde letsel de aangifte niet.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof heeft naast de aangifte acht geslagen op de verklaringen in het dossier van de getuigen [getuige01] en [getuige02] . Getuige [getuige01] heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte zijn rechterhand tot vuist balde, zijn rechterarm naar achteren haalde, en daarna met kracht een harde stomp tegen de linkerwang van aangeefster heeft gegeven. Getuige [getuige02] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met kracht een harde klap in het gelaat van aangeefster heeft gegeven. Deze verklaringen komen overeen met de verklaring van aangeefster. Aangeefster heeft daarnaast verklaard dat zij direct na de klap pijn voelde aan haar wang en kaak. Dit correspondeert met hetgeen is geconstateerd door de spoedeisende hulp arts, namelijk dat zij pijnklachten had, haar mond niet helemaal meer kon openen, en enige asymmetrie van het gebit ervaarde. Hierop baseert het hof zijn overtuiging dat de verdachte de tenlastegelegde mishandeling heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder 1 subsidiair en in de zaak met parketnummer 13-192198-21 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 13-303385-21:
1. subsidiair
hij op 7 november 2021 te Amsterdam, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] met gebalde vuist met kracht tegen het hoofd te stompen;
Zaak met parketnummer 13-192198-21:
hij op tijdstippen in de periode van 17 mei 2021 tot en met 29 juni 2021 te Amsterdam, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer01] , met het oogmerk voornoemde [slachtoffer01] te dwingen iets te doen en/of dulden immers heeft hij, verdachte, meermalen
- voornoemde [slachtoffer01] tekstberichten en linkjes gestuurd via [website01] en
- voornoemde [slachtoffer01] tekstberichten gestuurd via [social media01] en
- voornoemde [slachtoffer01] op haar werk gebeld en
- naar het werk van voornoemde [slachtoffer01] gebeld en
- zich opgehouden in de directe omgeving van het werk van voornoemde [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 13-192198-21 bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregelen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder feit 1 subsidiair en feit 2 en in de zaak met parketnummer 13-192198-21 onder feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid is bevolen. Ook is aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis opgelegd. Daarnaast heeft de politierechter een contactverbod en locatieverbod zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid is bevolen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder feit 1 subsidiair en feit 2, en in de zaak met parketnummer 13-192198-21 onder feit 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden. Voorts heeft zij gevorderd dat aan de verdachte een contactverbod met de aangeefsters zoals bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van 2 jaren zal worden opgelegd. Zowel de bijzondere voorwaarden als de maatregel in de zin van artikel 38v Sr dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en belaging. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Door de mishandeling heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar pijn en letsel toegebracht. Het slachtoffer van de mishandeling betrof bovendien een hulpverleenster die niets anders deed dan zich in haar werk volkomen redelijk opstellen tegenover een grenzeloos doordrammende verdachte. Dit acht het hof zeer kwalijk. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat zij hier nog steeds psychische gevolgen van ondervindt.
Ook het slachtoffer van de belaging betrof een hulpverleenster. Door de belaging heeft de verdachte opzettelijk een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Ook tegenover haar heeft de verdachte zich niets gelegen laten liggen aan het belang van de ander bij eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer. Hoewel zij hiervan klaarblijkelijk niet was gediend en dit herhaaldelijk aan de verdachte duidelijk is gemaakt, is de verdachte doorgegaan met proberen af te dwingen van contact waarop hij meende recht te hebben.
Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen, met daaraan verbonden de meldplicht als bijzondere voorwaarde. Met oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Hierbij heeft het hof ook betrokken dat ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte is verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij het contact met de reclassering als zeer positief heeft ervaren. Hij heeft een baan bij [bedrijf] en gaat daar 40 uur per week werken zodat hij zijn schulden (verder) kan afbetalen. Het hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij deze positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Maatregel 38v Sr en dadelijke uitvoerbaarheid
Uit de uitlatingen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat hij nog geen afstand heeft genomen van het gedachtegoed dat ten grondslag heeft gelegen aan zijn strafbare gedragingen. Ter voorkoming van strafbare feiten zal het hof daarom aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van zijn vrijheid opleggen. Het hof zal ook de dadelijke uitvoerbaarheid van zowel de bijzondere voorwaarde als van de vrijheidsbeperkende maatregel bevelen, omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feiten die zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de aard van de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en zijn opstelling ter terechtzitting in hoger beroep, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer c.q. dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de slachtoffers.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.407,50, bestaande uit € 907,50 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.304,46, bestaande uit € 504,46 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Op 24 januari 2024 heeft het hof een e-mail ontvangen waaruit is gebleken dat de vordering wat betreft de materiële schade is beperkt tot een bedrag van € 137,50.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.637,50, bestaande uit € 137,50 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De verdediging heeft gesteld dat het causaal verband tussen de manuele therapie en het handelen van de verdachte niet vaststaat en verder heeft zij gesteld dat er al het een en ander met de benadeelde partij aan de hand was, zodat de PTSS niet aan het handelen van de verdachte kan worden toegeschreven. De gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen, of op zijn minst moet het toe te wijzen bedrag worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Het hof zal de vordering wat betreft de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 137,50, nu het hof op basis van de onderbouwing van dit gedeelte van de vordering, in het licht van de zeer summiere betwisting door de verdediging, uitgaat van een causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het daardoor ontstane letsel enerzijds en de gestelde schade in de vorm van de kosten van drie sessies manuele therapie anderzijds en dit gedeelte het hof bovendien niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het verweer van de verdediging lijkt te liggen in het verlengde van de bepleite vrijspraak.
Immateriële schade
Het hof zal de vordering wat betreft de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 2.500,00, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de impact die het feit heeft gehad op de benadeelde partij zoals is gebleken uit de onderbouwing van de vordering en het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht. Door de verdediging is geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de omvang van de schade. Het verweer betreft de mate waarin de bestaande schade aan het handelen van de verdachte kan worden toegerekend. Naar voren is gekomen dat de benadeelde partij na het bewezenverklaarde is gediagnosticeerd met een post traumatische stress stoornis. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman hebben betoogd, dient in zaken als deze, waarin een schending van een veiligheidsnorm (de bepaling waarin met straf is bedreigd het met opzet aan een ander toebrengen van pijn of letsel) leidt tot lichamelijk letsel, het uitgangspunt te gelden dat men het slachtoffer moet nemen zoals het is. Er geldt daarom in beginsel ook een aansprakelijkheid voor gevolgen die buiten het normale verwachtingspatroon liggen. Uit de onderbouwing van de vordering is op te maken dat bij de benadeelde partij sprake is van meerdere traumatische ervaringen, haar klachten zijn geluxeerd door de mishandeling door de verdachte en zij als gevolg daarvan is gediagnosticeerd met een post traumatische stress stoornis. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om dat deel van de schade dat (mede) is ontstaan of verergerd door de eerdere traumatische ervaringen van de benadeelde partij niet aan de verdachte toe te rekenen, nu niet aannemelijk is dat deze eerdere ervaringen zonder de mishandeling zouden hebben geleid tot de schade waarop de vordering ziet. Het verweer zal daarom worden verworpen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 7 november 2021.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder 1 subsidiair en in de zaak met parketnummer 13-192198-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder 1 subsidiair en in de zaak met parketnummer 13-192198-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- betrokkene zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres02] . Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarbij dient hij zich te houden aan de aanwijzingen.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
3 jarenop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2000 en [benadeelde partij01] , geboren op [geboortedatum03] 1993.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Beveelt dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de door de politierechter op 19 december 2022 opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel bij de uitvoering van de bij dit arrest opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het door de politierechter in het vonnis waarvan beroep gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.637,50 (tweeduizend zeshonderdzevenendertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 137,50 (honderdzevenendertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-303385-21 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.637,50 (tweeduizend zeshonderdzevenendertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 137,50 (honderdzevenendertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 november 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. R. Kuiper en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 februari 2024.
mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]