Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
impliciet cumulatieve, in die zin dat de diverse locaties waarop de verdachte samen met anderen - kort gezegd -, opzettelijk stoffen of voorwerpen aanwezig of voorhanden zou hebben gehad tezamen in één feit zijn tenlastegelegd. Het hof is daarom van oordeel dat deze partiële vrijspraken als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd, waartegen voor de verdachte ingevolge artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen hoger beroep openstaat. Het hof zal de verdachte dus niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de hiervoor genoemde partiële vrijspraken.
Tenlasteleggingen
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] ) of vervoerd en/of buiten Nederland heeft gebracht (ongeveer) 992 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op of omstreeks 11 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad;
hij op of omstreeks 11 juli 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en /of cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
hij op of omstreeks 11 juli 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III te weten een alarmpistool en/of munitie van categorie III, te weten 10 patronen, voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 11 juli 2016 te Amsterdam in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid bankbiljet(ten) te weten 692 bankbiljetten van 50 euro en/of 7 bankbiljetten van 500 euro (aangetroffen in perceel [adres 3]) en/of 65 biljetten van 50 euro (aangetroffen in perceel [adres 1] ) die verdachte en/of zijn mededaders zelf had(den) nagemaakt of vervalst of waarvan de vervalsheid of vervalsing verdachte en/of zijn mededaders, toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
hij op of omstreeks 07 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van 995 gram fenacetine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende versnijdingsmiddel, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
hij op of omstreeks 07 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 44,0 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Vonnis waarvan beroep
Nietigheid van de inleidende dagvaarding – Zaak A
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
zaak Aten aanzien van feit 3 tot en met 5 en in
zaak Bten aanzien van feit 1 en 2 is overwogen onder respectievelijk ‘4.3.1 en 4.3.2 oordeel van de rechtbank’ in het vonnis waarvan beroep. De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van deze feiten in hoger beroep uitdrukkelijk geen verweer gevoerd. In hoger beroep zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting voorts geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het hof tot een ander oordeel brengen. Het hof zal ten aanzien van deze feiten daarom, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, beslissen conform het vonnis waarvan beroep.
Zaak A, feit 2 (verkoop van 992 gram cocaïne)
Zaak A, feit 6 (medeplegen in voorraad hebben vals geld)
Bewezenverklaring
hij op 24 mei 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] ongeveer 992 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
hij op 11 juli 2016 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,07 kilo van een materiaal bevattende cocaïne in een woning perceel [adres 1] ;
hij op 11 juli 2016 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen 991,6 gram procaïne aangetroffen in perceel [adres 1] , voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten;
hij op 11 juli 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III te weten een alarmpistool voorhanden heeft gehad;
hij op 11 juli 2016 te Amsterdam opzettelijk een hoeveelheid bankbiljetten te weten 65 biljetten van 50 euro aangetroffen in perceel [adres 1] waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
hij op 07 mei 2018 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van 995 gram fenacetine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende versnijdingsmiddel, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten;
hij op 07 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 44,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
zaak A ten aanzien van feit 2aanvult op na te melden wijze.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
19 (negentien) maanden.
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: