ECLI:NL:GHAMS:2024:2790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
200.339.977/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing bewind en benoeming dochter als bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind over zijn goederen, of anders tot ontslag van de bewindvoerder met benoeming van zijn dochter als nieuwe bewindvoerder. De kantonrechter in Amsterdam had eerder, op 15 januari 2024, deze verzoeken afgewezen. Appellanten, de rechthebbende en zijn dochter, waren het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep ingesteld. De bewindvoerder, NCM Bewindvoering, was het eens met de eerdere beslissing van de kantonrechter.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2024 hebben appellanten hun standpunten toegelicht, waarbij zij stelden dat de kantonrechter ten onrechte van een dubbele grondslag voor het bewind was uitgegaan, namelijk zowel de geestelijke en/of lichamelijke toestand van de rechthebbende als het bestaan van problematische schulden. Appellanten voerden aan dat de rechthebbende niet langer aan de grondslag van geestelijke of lichamelijke toestand voldeed en dat de dochter geschikt was om als bewindvoerder op te treden.

Het hof heeft echter geoordeeld dat beide grondslagen nog steeds van toepassing zijn. De rechthebbende heeft medische klachten en is niet in staat om op een verantwoorde manier met zijn financiën om te gaan. Het hof heeft de verzoeken van appellanten afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het hof concludeerde dat de dochter niet in staat is om de financiën van de rechthebbende te behartigen en dat er een professionele bewindvoerder nodig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.339.977/01
zaaknummers rechtbank: 10314752 EB VERZ 23-1184 en 10881608 EB VERZ 24-356
beschikking van de meervoudige kamer van 8 oktober 2024 in de zaak van
[eiser 1] en
[eiser 2] ,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: respectievelijk de rechthebbende en de dochter,
en gezamenlijk: appellanten,
advocaat: mr. I.P. van Rossen te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- NCM Bewindvoering te Amsterdam (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind over zijn goederen, of anders tot ontslag van de bewindvoerder met benoeming van de dochter als bewindvoerder.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kantonrechter) heeft op 15 januari 2024 deze verzoeken van de rechthebbende afgewezen (hierna te noemen: de bestreden beschikking). Appellanten zijn het daar niet mee eens en willen dat het bewind alsnog wordt opgeheven of dat de dochter benoemd wordt tot bewindvoerder. De bewindvoerder is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Appellanten zijn op 14 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de zijde van de bewindvoerder van 18 mei 2024 met bijlagen;
- een e-mailbericht van de zijde van appellanten van 18 juli 2024 met bijlage;
- een e-mailbericht van de zijde van appellanten van 18 juli 2024 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- appellanten, bijgestaan door hun advocaat, vergezeld door zijn kantoorgenoot mr. L. Mulder,
met als tolk in de Arabisch-Marokkaanse taal A. Outaklla-Hafidi;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [X] .
Door de advocaat en zijn kantoorgenoot is op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1966. De rechthebbende is vader van de dochter, geboren [in] 2001.
3.2
Bij beschikking van 7 oktober 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam bewind ingesteld over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, als gevolg van zijn lichamelijke/geestelijke toestand en verkwisting/het hebben van problematische schulden, met benoeming van NCM als bewindvoerder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van de rechthebbende tot opheffing van het bewind dan wel tot ontslag van de bewindvoerder en benoeming van de dochter als bewindvoerder afgewezen.
4.2
Appellanten verzoeken – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het hiervoor genoemde verzoek van rechthebbende tot opheffing van het bewind toe te wijzen, althans de bestreden beschikking zodanig te wijzigen dat de dochter zal worden benoemd tot bewindvoerder, dan wel, subsidiair, het verzoek een professionele bewindvoerder naar keuze van de rechthebbende te benoemen, toe te wijzen, overigens onder het treffen van zodanige voorzieningen als het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
5.2
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Indien lid 3 niet van toepassing is, bepaalt lid 4 van dit artikel dat, indien de rechthebbende gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder wordt benoemd. Is de vorige zin niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
De standpunten
5.3
Appellanten stellen allereerst dat de kantonrechter ten onrechte bij de beoordeling van het verzoek is uitgegaan van een dubbele grondslag voor het bewind, te weten zowel de geestelijke en/of lichamelijke toestand van de rechthebbende als het bestaan van problematische schulden. Beide grondslagen kunnen niet gelijktijdig aan de hand zijn. Een rechthebbende moet immers bekend (kunnen) zijn met de criteria, waaraan voldaan moet worden teneinde opheffing van de beschermingsmaatregel te kunnen bewerkstelligen.
Verder is de kantonrechter daarbij uitgegaan van de verkeerde grondslag. In het uittreksel van het curatele- en bewindvoerdersregister staat ten onrechte dat het bewind is ingesteld wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. De aanvraag voor het bewind is destijds in 2015 gedaan vanwege de problematische schulden die de rechthebbende had. Reeds daarom kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
Bovendien is een onderbewindstelling op grond van problematische schulden een tijdelijke maatregel en mocht de rechthebbende erop vertrouwen dat de onderbewindstelling zou eindigen, zodra de schulden er niet meer waren.
Daarnaast is de rechthebbende te hard gestraft voor het mislukte zelfredzaamheidstraject. De bewindvoerder heeft de voorschriften van het traject onvoldoende uitgelegd en het was onduidelijk voor de rechthebbende dat het gespaarde geld op zijn rekening bedoeld was als spaarpotje voor onvoorziene uitgaven en niet kon worden uitgegeven tijdens het zelfredzaamheidstraject. Ook heeft de kantonrechter de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende voor zijn dochter als bewindvoerder niet gevolgd, waarbij hij zich onvoldoende ervan heeft vergewist dat de dochter is opgeleid voor het voeren van administratie, waardoor zij geschikt is als bewindvoerder, aldus appellanten.
5.4
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 18 mei 2024 geschreven en ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat hij het eens is met de bestreden beschikking. De grondslag lichamelijke/geestelijke toestand is nog steeds aanwezig, omdat de rechthebbende regelmatig aangeeft dat hij medische zorg nodig heeft. Naast de aanwezigheid van lichamelijke/geestelijke problematiek was bij de instelling van de onderbewindstelling ook sprake van problematische schulden. De vermelding van de grondslag van problematische schulden in de beschikking van 7 oktober 2015 was destijds nodig om de beloning/vergoeding voor problematische schulden te kunnen hanteren. Met inachtneming van het beperkte cognitieve begrip van rechthebbende heeft de bewindvoerder de grondslagen van het bewind met de rechthebbende besproken.
Inmiddels is de grondslag verkwisting/het hebben van problematische schulden opnieuw relevant door de verkwisting van € 10.000,- in twee maanden tijd tijdens het zelfredzaamheidstraject. Dat de dochter beter in staat zou zijn om de administratie van de rechthebbende waar te nemen, betwijfelt de bewindvoerder, gelet op haar houding en rol tijdens dat traject.
Ter zitting heeft de bewindvoerder nog meegedeeld dat hij niet de indruk heeft, dat de samenwerkingsrelatie met de rechthebbende verstoord is. De bewindvoerder spreekt de rechthebbende wekelijks per telefoon en er is geen sprake van misverstanden of anderszins agressiviteit vanuit de rechthebbende richting de bewindvoerder, aldus de bewindvoerder.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof wijst allereerst erop dat, voor zover appellanten zich op het standpunt hebben gesteld dat zij onvoldoende verweer hebben kunnen voeren op de diverse stellingen van de bewindvoerder, zij geen belang hebben bij deze grief. Zij zijn in dit hoger beroep in de gelegenheid geweest hun stellingen aan te vullen. Bovendien vindt in hoger beroep een geheel nieuwe beoordeling plaats.
Daarnaast is het hof van oordeel dat beide grondslagen nog steeds van toepassing zijn op de situatie van de rechthebbende.
Voor wat betreft de grondslag lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende geldt het volgende. Voor zover appellanten betogen dat rechthebbende niet (langer) aan de grondslag lichamelijke of geestelijke toestand zou voldoen, dienen daarvan medische stukken te worden overgelegd of dient dit anderszins aannemelijk te worden gemaakt. Tot die tijd moet het hof ervan uitgaan dat die grond voor onderbewindstelling nog steeds aanwezig is. In de beschikking van de kantonrechter van 7 oktober 2015 is het bewind immers (mede) op die grond ingesteld. Daarbij doet niet ter zake wat de rechthebbende al dan niet zou zijn medegedeeld over de grondslag van het bewind in de beschikking van 7 oktober 2015 of dat de rechthebbende altijd in de veronderstelling verkeerde dat het bewind slechts vanwege problematische schulden was ingesteld.
Hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, vormt overigens ook geen aanleiding voor het hof om anders te oordelen over de grondslag lichamelijke of geestelijke toestand. De rechthebbende heeft expliciet aangegeven lichamelijk volledig uitgeput te zijn door de verschillende klachten die hij ervaart. Zo heeft hij last van zijn knieën, longen en hart en ervaart hij problemen met slapen. Voor deze verschillende klachten had hij ten tijde van de zitting in hoger beroep vijf afspraken gepland staan bij verschillende artsen.
5.6
Voor wat betreft de grondslag verkwisting of het hebben van problematische schulden, hebben appellanten evenmin aannemelijk gemaakt dat daarvan geen sprake meer is. Integendeel, uit het dossier en uit hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, komt naar voren dat de rechthebbende niet in staat is om op een verantwoorde manier met zijn financiën om te gaan. Nadat in januari 2023 de bewindvoerder ter ore was gekomen dat de rechthebbende het bewind wilde laten opheffen, heeft de bewindvoerder samen met het Buurtteam een zelfredzaamheidstraject opgezet zodat de rechthebbende kon leren omgaan met het beheren van zijn geld. Tijdens het driegesprek tussen de rechthebbende, de bewindvoerder en het Buurtteam is besproken dat de dochter van de rechthebbende hem hierbij zou kunnen helpen. In het kader van dit traject heeft de rechthebbende met ingang van 13 juni 2023 de volledige beschikking gekregen over zijn eigen rekening. Kort daarna, op 15 augustus 2023, bleek dat het gehele gespaarde vermogen van € 10.000,- inmiddels door de rechthebbende was uitgegeven, onder andere aan een vakantie en een auto voor de dochter. Hierdoor zijn opnieuw schulden ontstaan. Door de volledige financiële buffer in één keer uit te geven, kon een terugbetalingsverplichting aan de Belastingdienst namelijk niet worden voldaan. Hiervoor heeft de bewindvoerder een betalingsregeling moeten treffen.
Gebleken is dat de rechthebbende, zodra hij de beschikking had over zijn eigen financiën, alles heeft uitgegeven. Daarmee is komen vast te staan dat er ook nog steeds sprake is van de grondslag verkwisting of het hebben van problematische schulden. De kantonrechter heeft dan ook terecht het verzoek om opheffing van het bewind afgewezen.
5.7
Ten aanzien van het verzoek van appellanten om de dochter tot bewindvoerder te benoemen, is het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel dat uit hetgeen hiervoor uiteen gezet is met betrekking tot het zelfredzaamheidstraject en de rol van de dochter daarbij, is gebleken dat de dochter niet in staat is om de financiën van de rechthebbende te behartigen. Daarvoor is een professionele bewindvoerder nodig. Voor toewijzing van het subsidiaire verzoek van de rechthebbende tot benoeming van een professionele bewindvoerder naar keuze van de rechthebbende, ziet het hof evenmin aanleiding, nu niet is gebleken dat de relatie tussen de bewindvoerder en de rechthebbende is verstoord.
5.8
Het hof zal de verzoeken van appellanten afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.E. Buitendijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 8 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.