Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[de zoon] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een verzoek van de bewindvoerder van de zoon om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de zoon door de vader vast te stellen. De rechtbank Amsterdam had eerder het verzoek afgewezen, omdat de zoon niet had voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van zijn behoefte aan een bijdrage. De bewindvoerder is het daar niet mee eens en heeft in hoger beroep stukken overgelegd die de behoefte van de zoon aan een bijdrage onderbouwen. De vader is het eens met de eerdere beslissing van de rechtbank.
De procedure in hoger beroep begon op 14 mei 2024, toen de bewindvoerder in hoger beroep kwam. De vader diende op 18 juni 2024 een verweerschrift in. Tijdens de zitting op 23 augustus 2024 waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De feiten van de zaak tonen aan dat de zoon, geboren in 2004, sinds november 2023 begeleid woont in een zorginstelling en een bijstandsuitkering ontvangt. De vader en de moeder van de zoon zijn gescheiden, en de vader heeft de zorg voor de zoon en zijn zus.
Het hof heeft de ingangsdatum voor de beoordeling van de behoefte van de zoon vastgesteld op 28 april 2023. De vader heeft gesteld dat de zoon geen behoefte heeft aan een bijdrage, omdat hij aanspraak kan maken op een Wajong-uitkering. Het hof oordeelt echter dat de zoon in de relevante periode behoefte heeft aan een bijdrage van de vader, en stelt deze vast op € 405,- per maand. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het hof bepaalt dat de vader deze bijdrage moet betalen over de periode van 28 april 2023 tot 3 november 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.