ECLI:NL:GHAMS:2024:2766

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
200.338.387/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twist over beëindiging van een jachtbouwovereenkomst tussen Conyplex B.V. en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Conyplex B.V. en [geïntimeerde] over de beëindiging van een overeenkomst voor de bouw van een jacht. De partijen zijn in een juridische strijd verwikkeld over de vraag of de opdrachtgever de overeenkomst heeft beëindigd door opzegging of door ontbinding. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst was ontbonden, maar het Gerechtshof Amsterdam kwam tot een andere conclusie. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat de overeenkomst op 7 december 2021 door [geïntimeerde] was opgezegd. Hierdoor werd de ontbindingsverklaring van 31 maart 2022 als ongegrond beschouwd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 juni 2021 sloten de partijen een overeenkomst voor de bouw van een jacht ter waarde van € 1.460.000. Door de COVID-19-situatie verzocht [geïntimeerde] om de bouw uit te stellen en vroeg om terugbetaling van de aanbetaling. In de daaropvolgende correspondentie werd de opzegging van de overeenkomst door [geïntimeerde] bevestigd. Het hof oordeelde dat de opzegging rechtsgeldig was en dat Conyplex aanspraak kon maken op een vergoeding van € 53.400, verminderd met de reeds ontvangen aanbetaling.

Het hof concludeerde dat de vordering van [geïntimeerde] tot ontbinding van de overeenkomst niet kon worden toegewezen, en dat Conyplex recht had op de betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van de procedure werden toegewezen aan Conyplex, aangezien [geïntimeerde] in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.338.387/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10361376 / CV EXPL 23-969
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 oktober 2024
inzake
CONYPLEX B.V.,
gevestigd te Medemblik,
appellante,
advocaat: mr. J.L. Hoovers te Rotterdam.
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [plaats] , Rusland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Deckers te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

Partijen hadden een overeenkomst voor de bouw van een jacht. Zij twisten over de vraag of opdrachtgever de overeenkomst heeft beëindigd door opzegging of naderhand door ontbinding. De kantonrechter houdt het op het laatste. Het hof oordeelt anders, vernietigt het vonnis in conventie en in reconventie en wijst de vordering van opdrachtgever gebaseerd op ontbinding alsnog af en die van opdrachtnemer gebaseerd op opzegging toe. (art. 3:33 en 7:764 lid 1 en lid 2 BW);
Partijen worden hierna Conyplex en [geïntimeerde] genoemd.

2.Het verloop van het geding

Conyplex is bij dagvaarding van 5 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de vonnissen met bovenvermeld zaak-/rolnummer van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 14 juni 2023 en 31 januari 2024, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie/gedaagde in reconventie en Conyplex als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Vervolgens is arrest gevraagd.
Conyplex heeft geconcludeerd dat het hof de beide vonnissen zal vernietigen, het laatste vonnis gewezen in - naar het hof begrijpt - conventie en in reconventie.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het laatste vonnis, het hof begrijpt gewezen in conventie en in reconventie.
Conyplex heeft bewijs aangeboden.
De memorie van grieven bevat een vermeerdering van eis. [geïntimeerde] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en het hof ziet evenmin grond om de vermeerdering van eis buiten beschouwing te laten, zodat op de vermeerderde eis zal worden beslist.
Het vonnis van 14 juni 2023 zal wel buiten beschouwing worden gelaten. Conyplex heeft tegen dat vonnis niet afzonderlijk gegriefd, reden waarom zij in het hoger beroep tegen dat vonnis niet ontvankelijk zal worden verklaard.

2.Rechtsmacht en toepasselijk recht

In hoger beroep is terecht niet in geschil dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, nu Conyplex als de in eerste aanleg gedagvaarde partij in Nederland is gevestigd. Verder zijn partijen het er kennelijk over eens dat het geschil moet worden beoordeeld naar Nederlands recht, zodat ook het hof daarvan uit zal gaan.

3.Feiten

3.1.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 31 januari 2024 een aantal feiten opgesomd die hij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen. Conyplex klaagt met
grief 1over de juistheid van één van de opgesomde feiten en dat die opsomming onvolledig is. Het hof neemt daar nota van en gaat, voor zover niet in geschil en voor de beoordeling van belang, uit van de volgende feiten.
3.2.
Op 1 juni 2021 zijn partijen een schriftelijke overeenkomst aangegaan voor de bouw en levering van een jacht door Conyplex in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] voor een bedrag van € 1.460.000, te betalen in termijnen van elk € 292.000 en een slottermijn afhankelijk van meer-/minderwerk, en met als tijdstip van oplevering maart/april 2023. [geïntimeerde] heeft ter uitvoering van de overeenkomst de eerste termijn van € 292.000 aan Conyplex betaald.
3.3.
Bij e-mail van 7 december 2021 heeft [geïntimeerde] aan Conyplex geschreven:
“(…)
Due to the situation with covid, I think the construction will have to be postponed for two years. Therefore, I propose to return the deposit to me and then sign a new contract.
(…)”
3.4.
Bij e-mail van 8 december 2021 heeft Conyplex aan [geïntimeerde] geantwoord:
“(…)
If I have understood correctly, you want to postpone the construction of the Contest 50CS. This means that the agreement remains in force and that the deposit still applies. The postponement at your request will only affect the delivery date and pricing.
(…)”
3.5.
Bij e-mail van 21 december 2021 heeft [geïntimeerde] aan Conyplex bericht:
“(…)
About the deposit, I understood you that it works.
But I ask you to write down what and how much costs you have incurred.
(…)”
3.6.
Bij e-mail van 30 december 2021 heeft Conyplex daarop gereageerd met:
“(…)
I think I don’t exactly understand what you mean.
I understand that you want to continue with the purchase of the Contest 50CS, which means there are no extra costs.
(…)
In case you would like to terminate the contract we will need to calculate the costs of the damage we have at that time and that will exceed anyhow the down payment.
(…)”
3.7.
Bij e-mail van 25 februari 2022 heeft de advocaat van [geïntimeerde] zich bij Conyplex gemeld. Daarin staat geschreven:
“(…)
On 7 december 2021, Mr [geïntimeerde] communicated to you the termination of the Agreement and his intention to conclude a new agreement when circumstances improve, hopefully in about two years. (…)
Therefore, Mr [geïntimeerde] expects that Conyplex B.V. had not incurred any substantial costs by the time when you received Mr [geïntimeerde] ’s letter on November 7, 2021, and he would like to see the detailed calculation of reasonable costs that Conyplex B.V. wants to be covered by Mr [geïntimeerde] .
(…)
Let us reiterate, for the avoidance of any doubt that Mr [geïntimeerde] wants termination of the Agreement of 1 june 2021 and he believes that he communicated this to Conyplex B.V. reasonaby in advance of the scheduled construction slot.
(…)”
3.8.
Bij e-mail van 9 maart 2022 heeft de advocaat van [geïntimeerde] het verzoek aan Conyplex om een kostenopgaaf herhaald. En bij e-mail van 11 maart 2022 heeft Conyplex daarop geantwoord:
“(…)
Zoals (….) aangegeven zie ik geen enkele reden om een kostenspecificatie op te stellen. Zoals nu blijkt is de wens van onze cliënt om af te zien van de overeenkomst. Dit is volstrekt anders dan cliënt tot op heden met mij heeft gecommuniceerd.
(…)
De reden van een kostenspecificatie ontgaat mij dan ook zoals ik telefonisch heb medegedeeld. Graag zie ik eerst de bevestiging tegemoet van de heer [geïntimeerde] dat hij de overeenkomst niet wil nakomen.
(…)”
3.9.
Bij brief van 31 maart 2022 heeft [geïntimeerde] zijn advocaat laten verklaren dat hij de overeenkomst buitengerechtelijk ontbindt wegens de inwerkingtreding op 15 maart 2022 van een nieuw pakket Europese sanctiemaatregelen tegen Rusland (
PbEU2022, L 87 I.) met onder meer uitvoer- en handelsbeperkingen voor luxegoederen, waaronder pleziervaartuigen als waar het hier om gaat. Daarbij is wederom aanspraak gemaakt op terugbetaling van de eerste termijn en verzocht om een kostenspecificatie.
3.10.
Partijen hebben over de financiële afwikkeling van de overeenkomst geen overeenstemming bereikt.
3.11.
Conyplex heeft op 12 februari 2024 tot zekerheid van verhaal voor haar tegenvordering conservatoir beslag doen leggen onder zichzelf op al hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van het bestreden vonnis in conventie van haar te vorderen heeft.

4.Beoordeling in eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft de procedure ingeleid met vorderingen tot - samengevat - verklaring voor recht dat de overeenkomst op 31 maart 2022 rechtsgeldig is ontbonden en tot veroordeling van Conyplex tot terugbetaling van de eerste termijn van € 292.000, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2022. [geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd - zakelijk - dat door het Europese sanctiepakket van 15 maart 2022 vaststaat dat de voor nakoming door Conyplex op maart/april 2023 bepaalde termijn zal verstrijken zonder dat zij kan nakomen, zodat hij
op de voet van artikel 6:80 lid 1 aanhef onder a BW bevoegd was om voortijdig de ontbinding van de overeenkomst in te roepen en voor Conyplex ex artikel 6:271 BW de verbintenis is ontstaan om de door haar reeds ontvangen betaling van € 292.000 ongedaan te maken.
4.2.
Conyplex heeft in conventie tot verweer aangevoerd dat [geïntimeerde] de overeenkomst bij brief van 7 december 2021 heeft opgezegd, zodat de ontbindingsverklaring van 31 maart 2022 geen effect heeft gesorteerd en heeft in reconventie - naast een vordering tot een daartoe strekkende verklaring voor recht - aanspraak gemaakt op vergoeding van de voor het gehele jacht afgesproken prijs van € 1.460.000, verminderd met de besparingen die voor haar uit de opzegging zijn voortgevloeid, door haar begroot op € 1.116.091. Zij heeft na aftrek van de reeds betaalde € 292.000 gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 51.909, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 december 2021, en met een bedrag van € 1.565 voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.3.
De kantonrechter heeft het standpunt van Conyplex verworpen en dat van [geïntimeerde] gehonoreerd. Op het door Conyplex terug te betalen bedrag van € 292.000 is op de voet van artikel 6:272 lid 1 BW een bedrag van € 53.400 in mindering gebracht tot vergoeding van de waarde van de door Conyplex reeds geleverde prestatie, aangeduid als engineeringskosten. Dat heeft in conventie geresulteerd in een veroordeling van Conyplex tot betaling aan [geïntimeerde] van in hoofdsom € 238.600, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 maart 2022. In reconventie is de vordering van Conyplex afgewezen. Conyplex is in conventie en in reconventie in de kosten veroordeeld, in reconventie vanwege de samenhang met de conventie begroot op nihil. Het vonnis in conventie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1.
Conyplex concludeert in hoger beroep dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen en dat voor recht wordt verklaard dat - kort gezegd - de overeenkomst op 7 december 2021 door [geïntimeerde] is opgezegd en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 53.400, te vermeerderen met de wettelijke handels-, althans gewone rente over dat bedrag vanaf 7 december 2021 en met € 1.565 voor buitengerechtelijke incassokosten, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
5.2.
Grief 2houdt een uitwerking in van het standpunt van Conyplex dat [geïntimeerde] de overeenkomst in zijn brief van 7 december 2021 heeft opgezegd. Bij de beoordeling dient tot uitgangspunt dat - zo is niet in geschil - de overeenkomst kwalificeert als een gemengde overeenkomst van consumentenkoop en aanneming van werk.
5.3.
Artikel 7:764 BW bepaalt voor overeenkomsten van aanneming van werk:
“1. De opdrachtgever is te allen tijde bevoegd de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen.
2. In geval van zulke opzegging zal hij de voor het gehele werk geldende prijs moeten betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk. Indien de prijs afhankelijk was gesteld van de werkelijk door de aannemer te maken kosten, wordt de door de opdrachtgever verschuldigde prijs berekend op grondslag van de gemaakte kosten, de verrichte arbeid en de winst die de aannemer over het gehele werk zou hebben gemaakt.”
5.4.
Daarmee is het de vraag of de brief van [geïntimeerde] van 7 december 2021 geldt als een opzegging in de hiervoor bedoelde zin. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. De brief dient naar het oordeel van het hof zo te worden gelezen dat [geïntimeerde] de overeenkomst hoe dan ook beëindigd wil zien. Hij wil de eerste termijn terug en over twee jaar een nieuwe overeenkomst sluiten. Dat hij dat ook daadwerkelijk zo heeft bedoeld, wordt in de brief van zijn advocaat van 25 februari 2022 nog eens
for the avoidance of any doubtbevestigd. Het door [geïntimeerde] nadien gestelde voorwaardelijke karakter van zijn opzegging valt niet te rijmen met het onvoorwaardelijk karakter van zijn aanspraak op terugbetaling van de eerste termijn. Verder is het hem kennelijk alleen nog erom te doen dat Conyplex ter verrekening opgaaf doet van haar kosten. Aan deze uitleg doet niet af dat Conyplex in de communicatie die op de brief van 7 december 2021 is gevolgd de opzegging niet meteen, althans niet zonder meer, heeft aanvaard. Zoals de kantonrechter met juistheid heeft overwogen, is niet vereist dat de wederpartij een opzegging aanvaardt. Voor een opzegging is enkel vereist dat de wil om de overeenkomst te beëindigen zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW). Aan dat vereiste is met de brief van 7 december 2021 voldaan. De grief heeft dus succes.
5.5.
Het voorgaande betekent dat Conyplex op de voet van artikel 7:764 lid 2 BW aanspraak kan maken op vergoeding van de afgesproken koop-/aanneemsom van € 1.460.000 minus bespaarde kosten.
Grief 4houdt een vermeerdering in van haar vordering: zij vordert thans € 53.400, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente. Zij voert aan dat de koop-/aanneemsom is opgebouwd uit een winstdeel van 20% en een kostendeel van € 1.168.000. Zij stelt dat zij € 53.4000 aan engineeringskosten heeft gemaakt, zodat voor haar uit de opzegging een kostenbesparing is voortgevloeid van (€ 1.168.000 – € 53.400 =) € 1.114.600. Dat brengt haar op een door [geïntimeerde] verschuldigde opzeggingsvergoeding van (€ 1.460.000 – € 1.114.600 =) € 345.400, waarop na de reeds ontvangen betaling van € 292.000 nog het gevorderde bedrag resteert van (€ 345.400 – € 292.000 =) € 53.400.
5.6.
Deze berekening bevat naast de koop-/aanneemsom - die tussen partijen vaststaat - twee variabelen: het op 20% gesteld winstdeel van de koop-/aanneemsom en een bedrag van € 53.400 voor engineeringskosten. [geïntimeerde] heeft zich in eerste aanleg noch in hoger beroep uitgelaten over de stelling dat Conyplex op overeenkomsten als waar het hier om gaat gemiddeld 20% winst realiseert. Van het daarmee gemoeide bedrag van € 292.000 zal het hof als onvoldoende betwist dan ook uitgaan. Dat betekent dat het kostendeel van de koop-/aanneemsom op (€ 1.460.000 - € 292.000 =) € 1.168.000 moet worden gesteld. Volgens Conyplex heeft zij als gevolg van de opzegging op het kostendeel een bedrag van (€ 1.168.000 - € 53.400 =) € 1.114.600 bespaard. Dat laatste bedrag wordt niet gevorderd, zodat - anders dan [geïntimeerde] kennelijk meent - niet valt in te zien dat voor de onderbouwing daarvan een deskundigenbericht is vereist. Het bedrag van € 53.400 voor engineeringskosten correspondeert met het bedrag aan engineeringskosten waarop in het bestreden vonnis de waarde van de door Conyplex geleverde prestatie is vastgesteld en dat daarom in mindering is gebracht op het door Conyplex wegens de ontbinding aan [geïntimeerde] terug te betalen bedrag (rov. 4.19.). Daar is in hoger beroep niet tegen opgekomen, zodat in hoger beroep vaststaat dat Conyplex die kosten heeft gemaakt. In het licht daarvan is niet zonder meer duidelijk wat de relevantie is van de tot verweer betrokken stelling dat de werkzaamheden voor de ‘compositie’ pas in maart 2022 zouden aanvangen en daarom deze kosten niet kunnen zijn gemaakt. Het hof gaat dan ook aan dat verweer voorbij. De berekening van Conyplex van haar opzeggingsvergoeding wordt dan ook voor juist gehouden met conclusie dat zij ter zake nog een bedrag van (€ 345.400 - € 292.000 =) € 53.400 van [geïntimeerde] te vorderen heeft. Grief 4 heeft dus eveneens succes.
5.7.
Met het slagen van de grieven 2 en 4 van Conyplex moet de vordering van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen. Het oordeel van het hof dat de overeenkomst op 7 december 2021 door opzegging van [geïntimeerde] is geëindigd, brengt mee dat de ontbindingsverklaring van 31 maart 2022 geen effect heeft gesorteerd en dat de op die ontbinding gebaseerde vordering dus ongegrond is. Bij deze uitkomst kunnen de overige grieven, stellingen en weren van partijen bij gebrek aan belang onbesproken blijven. Bij een opheffing van het door Conyplex onder zichzelf gelegde beslag heeft [geïntimeerde] geen belang. Het gelegde beslag wordt wel als een onrechtmatig, want oneigenlijk middel aangemerkt om de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar verklaard rechterlijk vonnis te frustreren. De kosten van het beslag moeten daarom voor rekening van Conyplex blijven.
5.8.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zowel in conventie als in reconventie zal worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen en die van Conyplex zal worden toegewezen tot in hoofdsom het gevorderde bedrag van € 53.400. Als verder niet betwist is eveneens toewijsbaar de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 december 2021, zij het niet de wettelijke handelsrente, nu de overeenkomst niet kwalificeert als een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Ook het gevorderde bedrag van € 1.565 voor buitengerechtelijke incassokosten zal als onvoldoende weersproken worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties, zoals hierna in het dictum van dit arrest bepaald.

6.Beslissing

Het hof:
verklaart Conyplex in het hoger beroep tegen het vonnis van 14 juni 2023 niet ontvankelijk;
vernietigt het vonnis van 31 januari 2024 zowel in conventie als in reconventie gewezen;
en opnieuw rechtdoende,
wijst af de vorderingen van [geïntimeerde] ;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] de overeenkomst tussen partijen op 7 december 2021 heeft opgezegd;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Conyplex van € 53.400, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 december 2021 en met een bedrag van € 1.565 voor buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep tot op heden aan de zijde van Conyplex gevallen in eerste aanleg in conventie begroot op € 2.118 voor salaris en in reconventie op nihil en in hoger beroep op € 6.673,37 aan verschotten en € 4.428 voor salaris en op € 278 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer, A.S. Arnold en W. Aardenburg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.