ECLI:NL:GHAMS:2024:2757

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
200.316.326/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en financiële afwikkeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de vrouw en de man na hun echtscheiding. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de verdeling met gesloten beurzen was overeengekomen. De vrouw betwistte dit en stelde dat er geen overeenstemming was bereikt over de verdeling van de gemeenschap, die onder andere een woning en een onderneming omvatte. De rechtbank had in haar vonnis bepaald dat de vrouw haar medewerking moest verlenen aan de notariële akte van verdeling, maar de vrouw had dit niet gedaan. Het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar hoger beroep, ondanks dat zij het hoger beroep niet had ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Het hof concludeerde dat er wel degelijk overeenstemming was bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, zoals blijkt uit de correspondentie tussen de advocaten van partijen. De vrouw had onvoldoende onderbouwd dat de afspraken niet waren aanvaard door de man. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de vrouw af, waarbij het hof ook de proceskosten compenseerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.316.326/01
zaaknummer rechtbank : C/15/323337 / HA ZA 21-667
arrest van de meervoudige familiekamer van 1 oktober 2024
inzake
[de vrouw] .
wonende te [plaats a] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.I. Vervest te Heemskerk,
tegen
[de man] .
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 16 september 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 29 juni 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter mondelinge behandeling van 12 februari 2024 doen bepleiten, beiden door hun advocaat, mr. Vervest aan de hand van pleitnotities ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw, die zijn overgelegd. De man heeft nog de producties 4 tot en met 7 in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De vrouw heeft in principaal hoger beroepgeconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw zal rechtdoen als volgt:
1. De verdeling te bevelen van de gemeenschap van goederen waarin partijen met elkaar gehuwd waren, onder de volgende uitgangspunten:
a. Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt 30 november 2017, zijnde de datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend;
b. Voor wat betreft de waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen geldt de datum van feitelijke verdeling, met uitzondering van de saldi van bankrekeningen op naam van partijen, waarvoor als datum van waardering geldt de datum van ontbinding van de huwelijkse goederengemeenschap zijnde 30 november 2017;
II. De woning gelegen aan de [A-straat] te [plaats B] toe te bedelen aan de man onder de volgende voorwaarden:
a. De man doet de vrouw ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypotheek c.q. hypotheken;
b. Toedeling aan de man geschiedt tegen een door partijen in onderling overleg aan te wijzen lokale makelaar opgemaakte taxatiewaarde in onbewoonde staat;
c. Indien partijen het niet binnen twee weken na het vonnis in deze zaak eens kunnen worden over de aan te wijzen makelaar, zij elk voor zich een makelaar kunnen aanstellen die de woning taxeert waarbij de man gehouden is de door de vrouw aan te wijzen makelaar toegang te geven tot de woning. Partijen zijn gehouden elkaar inzicht in deze taxaties te verschaffen. Vervolgens wordt in de verdeling betrokken de gemiddelde waarde die uit beide taxaties volgt. Indien een van beide partijen geen makelaar aanwijst, of niet binnen vier weken een taxatie overlegt, wordt de waarde van de woning gesteld op het bedrag uit de
taxatie van de makelaar die door de ander is aangewezen;
d. Zodra aldus de in de verdeling te betrekken waarde is vastgesteld, geven partijen opdracht aan een door de man aan te wijzen notaris voor het opstellen van de akte van verdeling;
III. Dat de in de spaarverzekering verbonden aan de hypotheek opgebouwde waarde per datum van het ten deze te wijzen vonnis, mag worden verminderd met de door de man sinds 1 december 2017 betaalde premie, waarna de resterende waarde gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
IV. Dat de schuld verband houdende met de inmiddels verkochte [X] ter hoogte van € 35.000,- aan de vrouw wordt toebedeeld onder verschuldigd zijn door de man aan de vrouw van de helft van dit bedrag, zijnde € 17.500,-
V. Dat partijen de saldi van de op hun naam staande bankrekeningen per 30 november 2017 bij helfte met elkaar dienen te verdelen;
VI. Dat de man gehouden is hetgeen hij uit hoofde van de verdeling aan de vrouw verschuldigd is, te voldoen uiterlijk op de datum van overdracht van de woning aan de [A-straat] te [plaats B] aan hem dan wel aan derden;
VII. Dat indien de man niet binnen zes maanden na het ten deze te wijzen vonnis in staat is gebleken de overdracht van de woning aan hem te realiseren, hij alle medewerking dient te verlenen aan een zo spoedig mogelijke verkoop en levering van de woning aan de [A-straat] te [plaats B] aan een derde.
Hierbij geldt dat de man gehouden is akkoord te gaan met de vraagprijs die wordt vastgesteld door een door de vrouw aan te wijzen makelaar alsmede met het door deze makelaar gegeven advies ter zake van de prijs tegen welke de woning wordt verkocht.
Tevens heeft te gelden dat wanneer de man weigert om aan de, in dit af te geven vonnis, medewerking tot verkoop en levering van de woning gevolg te geven, dit vonnis in plaats treedt van een voor de verkoop en levering benodigde toestemming van de man en dat de man, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag waarin hij in gebreke is deze medewerking te verlenen, de makelaar toegang tot de woning dient te geven ter bepaling van de vraagprijs, de aanwijzingen van de makelaar tot eventueel klein onderhoud en schoonmaken van de woning dient op te volgen, hij dient te gedogen dat bezichtigingen plaatsvinden (buiten zijn aanwezigheid in de woning) en heeft te gedogen dat een verkoopbord in de tuin wordt geplaatst en/of een verkoopbiljet wordt aangeplakt tot een maximum van € 25.000,-.
VIII. Dat wanneer de man zijn medewerking niet verleent, en de maximale dwangsom is verbeurd, aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor verkoop en levering van de woning aan een derde.
De man heeft in principaal hoger beroepgeconcludeerd, naar het hof begrijpt, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel de vorderingen van de vrouw af te wijzen en het bestreden vonnis in zoverre te bekrachtigen.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroepheeft de man, voor het geval het hof van oordeel is dat de grieven van de vrouw slagen en de verdeling niet conform gesloten beurzen is afgedaan, het hof verzocht zijn grief gegrond te verklaren en het vonnis op de in het voorwaardelijk incidenteel appel genoemde punten in overeenstemming met deze gegrondverklaring te vernietigen en, naar het hof begrijpt, te bepalen dat
primair,
indien en voor zover het hof oordeelt dat als peildatum voor de verdeling van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats B] zal gelden de datum van feitelijke verdeling en/of oordeelt dat een taxatie ter zake de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats B] moet worden verricht,
- bij het vaststellen van de te verdelen overwaarde van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats B] aan de man en/of derde een waardestijging vanaf 1 januari 2020 aan de man toekomt en het restant bij helfte tussen partijen wordt gedeeld dan wel dat aan de man in ieder geval toekomt ter zake de verdeling van de woning een bedrag van € 125.000,- en te verhogen (na betaling van € 125.000,- aan de man en aftrek van de kosten) met de helft van het restantbedrag;
- de door de man in te schakelen makelaar de opdracht zal worden verstrekt de woning aan de [A-straat] te [plaats B] te taxeren op datum 1 januari 2020 (voor de
verbouwingen) en op de datum van de feitelijke taxatie;
subsidiair,
- de man een vergoedingsrecht toekomt van € 25.000,- en te bepalen dat de vrouw dit bedrag aan de man is verschuldigd, en uiterlijk dient te voldoen op de datum van overdracht van de woning aan de [A-straat] te [plaats B] aan de man / een derde.
primair en subsidiair(naar het hof begrijpt),
als de man de woning aan de [A-straat] te [plaats B] nog niet kan financieren, de woning aan de [A-straat] te [plaats B] onverdeeld blijft voor een periode gelijk aan het moment waarop de man de woning kan overnemen, subsidiair maximaal 5 jaar, althans voor de duur van een termijn die het hof juist zal achten.
- de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 7.233,75 te voldoen aan de man binnen 3 dagen na betekening van het arrest van het hof ter zake de vordering die ziet op de verstrekte leningen.
De vrouw heeft in het incidenteel hoger beroepverzocht de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel de vorderingen af te wijzen.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.2.
Partijen zijn [in] 2013 in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd. Uit het huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren.
2.3.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde een koopwoning aan de [A-straat] te [plaats B] (hierna ook: de woning), die voor het sluiten van huwelijk was gekocht door en geleverd aan de man. De woning is gefinancierd met een hypotheek bij Nationale Nederlanden (BankSpaar Plus Hypotheek met leningdeel [0000] en een Aflossingsvrije Hypotheek met leningdeel [0000] ) van in totaal € 235.000,-. Aan deze hypotheek is gekoppeld een spaarpolis (BankSpaar Plusrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] ), waarvan de waarde op 1 januari 2017 € 15.098,33 was.
2.4.
Bij brief van 25 oktober 2017 heeft de toenmalige advocaat van de vrouw, mr. J.W.J. Hijnen, voor zover hier van belang, het volgende aan de man meegedeeld:
‘Van cliënte begreep ik dat zij haar wens tot echtscheiding al met u heeft besproken en dat er in dat kader (…) afspraken zijn gemaakt over de verdeling van inboedelgoederen en de bij u en cliënte in gebruik zijnde auto’s.
Cliënte wenst ook de overige met de echtscheidingsprocedure samenhangende zaken zoveel mogelijk in onderling overleg en goede harmonie af te wikkelen, zodat de daadwerkelijke echtscheidingsprocedure niet al te lang hoeft te duren. (…)
Verdere gevolgen scheiding-verdeling
De echtscheiding zal ook op vermogensrechtelijk gebied gevolgen hebben, in die zin dat de tussen u beiden bestaande huwelijksgoederen gemeenschap zal moeten worden verdeeld. Ik begreep dat tot de gemeenschap in ieder geval behoren:
• De koopwoning aan de [A-straat] te [plaats B] , die vóór het huwelijk aan u in eigendom toebehoorde, maar die als gevolg van het huwelijk tot de gemeenschap is gaan behoren. Deze woning wordt thans verhuurd;
• De aan de koopwoning gekoppelde hypothecaire geldlening en onderwaarde van ca. € 30.000/€ 40.000;
• Het huurrecht van de woning aan de [B-straat] [plaats a] ;
• De door cliënte gedreven onderneming [X] . Deze onderneming wordt thans twee jaar door cliënte gedreven. In opstartfase zijn de inkomsten negatief geweest. Cliënte haalt thans nog geen winst uit deze onderneming;
• Een schuld van ca. € 30.000 aan de vorige eigenaren van de [X] voor
overname van inboedel en een paardenbak:
• Een huurachterstand van € 9.000 (stand 1 januari 2017) aan de verhuurders van de [X] :
* Een schuld van € 16.000 aan de [X] ter zake van openstaande posten van leveranciers;
• Inboedelgoederen;
• De bij cliënte in gebruik zijnde Citroen Xantia met kenteken [kenteken] met een dagwaarde van ca. € 500;
• Bank- en spaarrekeningen;
• Ten tijde van de huwelijkse periode opgebouwde pensioenaanspraken.
Cliënte zou het liefst praktisch en in goede harmonie met de verdeling en verdere afwikkeling willen omgaan, mede uit het oogpunt van het bewaren van de rust voor de kinderen.
Zij stelt voor de woning in [plaats B] die voor het huwelijk al van u was, met de daarbij behorende hvpothecaire geldlening en onderwaarde aan u toe te scheiden en de [X] met de daarbij behorende schulden (totaal ca. € 46.000) aan haar, zonder verdere onderlinge verrekening van posten, waarbij wordt gestreefd naar een ontslag uit de hoofdelijkheid van cliënte voor wat betreft de hypothecaire geldlening voor de woning te [plaats B] .
Verder stelt zij voor het huurrecht van de woning te [plaats a] aan haar toe te bedelen zodat zij daar kan blijven wonen met de kinderen.
Ten aanzien van de bij haar in gebruik zijnde Citroen Xantia stelt cliënte voor deze aan haar toe te scheiden. U heeft, zo begreep ik, de beschikking over een auto van de zaak.
Ten aanzien van de inboedelgoederen heeft al een verdeling plaatsgevonden. Voor wat betreft de bank-spaarrekeningen. stelt cliënte voor deze ook in onderling overleg te verdelen in die zin dat ieder de hij hem haar in gebruik zijnde rekening behoudt en dat degene die eventueel overschot op zijn haar rekening ten opzichte van de rekening van de ander heeft, de helft van dit overschot aan de ander zal vergoeden. Alsdan zullen ook de saldi van de rekeningen bij helfte zijn verdeeld.
Ten aanzien van de pensioenrechten geldt als wettelijk uitgangspunt dat de ten tijde van het huwelijk (2014-2017) opgebouwde pensioenrechten worden “verevend”. Kleine pensioenen komen niet voor verevening in aanmerking. Gelet op de korte duur van het huwelijk stelt cliënte voor over- en-weer af te zien van verevening, in die zin dat u ieder op het moment van dat u de pensioengerechtigde leeftijd behaalt aanspraak heeft op uw volledige eigen pensioen.
Echtscheidingsconvenant, referteverklaring
Voor zover er overeenstemming bestaat over de in deze brief voorgestelde gang van zaken kan - naast het verplicht voorgeschreven ouderplan - een echtscheidingsconvenant worden opgesteld waarin de overeenstemming/afspraken zijn opgenomen. De uiteindelijke echtscheidingsprocedure kan dan vrij eenvoudig worden doorlopen door aan de rechter te vragen de bij het convenant opgenomen afspraken te bekrachtigen.
Bij volledige overeenstemming over alle te regelen zaken kan ook een door u getekende :
referteverklaring” worden meegezonden met het echtscheidingsverzoek. Na ontvangst van een dergelijke referteverklaring, kan de rechtbank de zaak op relatief korte termijn (ca. vier tot zes weken na indiening) afdoen op de ingediende stukken, zonder dat een mondelinge behandeling nodig is. (...)’
2.5.
De vrouw heeft op 30 november 2017 een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank ingediend.
2.6.
Op 3 mei 2018 heeft de vrouw een schriftelijke koopovereenkomst gesloten met haar moeder, waarbij de vrouw de (door partijen tijdens het huwelijk gekochte) [X] en de aan deze onderneming dienstbare goederen (waaronder de roerende goederen. de goodwill en de voorraden) heeft (terug)verkocht aan haar moeder voor een koopsom van € 55.000,-. In de koopovereenkomst staat de vrouw genoemd als ‘verkoper’ en onder ‘
in aanmerking nemende’staat dat verkoper de [X] voor eigen rekening exploiteert en deze met ingang van 1 mei 2018 wenst over te dragen aan de koper (de moeder van de vrouw). In artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“De koper is verplicht om uiterlijk op 7 mei 2018 de koopsom te voldoen door middel van overname van crediteuren zoals opgenomen op de aangehechte en door verkoper en koper geparafeerde specificatie (bijlage 2) en overname cq kwijtschelding van de openstaande schuld bij(volgt naam van de moeder van de vrouw, toevoeging van het hof)
In genoemde bijlage 2 “
Overzicht overname cq kwijtschelding schulden” staat een totale schuld van de vrouw van € 55.223,63 aan haar moeder (waaronder voor huur en een rijbak) en staan verder schulden opgenomen aan crediteuren, de belastingdienst en het personeel. De lijst sluit op een totale schuld van € 92.120,12.
2.7.
Eveneens op 3 mei 2018 heeft de vrouw een schriftelijke schuldbekentenis ondertekend, waarin zij verklaart een bedrag van € 35.000,- verschuldigd te zijn gebleven voor huur en schuld van de manage aan haar moeder van € 35.000,-, af te lossen uiterlijk op 3 mei 2038 en tegen een jaarlijkse rente van 3% per jaar, te betalen jaarlijks in december.
2.8.
Middels een F-formulier heeft mr. Simo namens de man op 15 juni 2018 een uitstelverzoek voor het indienen van een verweerschrift gedaan in de echtscheidingsprocedure. Als toelichting staat op het formulier het volgende vermeld:

Uitstel voor de duur van 8 weken voor het indienen van een verweerschrift met zelfstandige verzoeken. Partijen hebben zich na afloop van de zitting voorlopige voorzieningen (…) gehouden op 20 december jl. zich tot het mediation bureau van uw rechtbank gewend om te bezien of in der minne afspraken kunnen worden gemaakt. De gesprekken met de mediator zijn eind december j1. gestart. Er is inmiddels een getekend ouderschapsplan. Partijen hebben daarna nog overleg met de mediator gehad aangaande de overige onderwerpen in de echtscheidingsprocedure. Inmiddels is er overeenstemming bereikt. Afgesproken is dat mr. Hijnen het convenant zal gaan opstellen. Mr. Hijnen, advocaat van verzoekster, stemt in met het uitstelverzoek.”
2.9.
Middels een F-formulier heeft mr. Simo op 12 juli 2018 wederom een uitstelverzoek gedaan in de echtscheidingsprocedure voor het overleggen van een echtscheidingsconvenant, met de vermelding dat mr. Hijnen akkoord gaat met het uitstelverzoek.
2.10.
Bij beschikking van de rechtbank van 3 oktober 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In deze beschikking heeft de rechtbank, op grond van een daartoe gedaan (en niet weersproken) verzoek van de vrouw, partijen voorts bevolen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen.
2.11.
De echtscheidingsbeschikking is op 7 november 2018 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats B] .
2.12.
Partijen hebben uiteindelijk geen echtscheidingsconvenant opgesteld en ook geen uitvoering gegeven aan het bevel van de rechtbank om tot verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een notaris over te gaan.
2.13.
Bij notariële akte van 25 april 2023 is de onverdeelde helft van de vrouw in de woning geleverd aan de man, onder ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij Nationale Nederlanden met leningnummer [0000] .

3.Beoordeling

3.1
De rechtbank heeft in conventie en in reconventie als volgt beslist:
6.1.
verstaat dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met gesloten
beurzen is overeengekomen als weergegeven in alinea 5.10 van dit vonnis, in die zin dat er geen sprake is van verrekeningsvorderingen uit een over- of onderbedeling en dat partijen uit hoofde van de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding over en weer niets van elkaar te vorderen hebben, en stelt deze verdeling (voor zover nodig) aldus vast.
6.2.
beveelt de vrouw om haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het passeren, door een door de man in te schakelen notaris, van een notariële akte, daaronder begrepen het opvolgen van de aanwijzingen van de notaris, waarbij de woning aan de man wordt geleverd, onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire verplichtingen en onder bepaling dat de man alle kosten van toedeling en financiering van de woning draagt,
6.3.
bepaalt dat, als de vrouw niet binnen 20 dagen nadat daartoe de eerste mogelijkheid bestaat, meewerkt aan het onder 6.2 bepaalde, dit vonnis in de plaats zal treden als bedoeld in artikel 3:300 BW van een notariële akte of een deel daarvan met betrekking tot de levering van de woning.
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In rechtsoverweging 5.10 staat:
Partijen hebben de volgende bestanddelen opgevoerd die in de gemeenschap vielen en die tussen hen met gesloten beurzen (en dus zonder verdere verrekening) onderling als volgt zijn verdeeld:
a. De koopwoning aan de [A-straat] te [plaats B] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en spaarpolis, zijn toebedeeld aan de man, onder ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire geldlening (en verder conform het hierna in alinea’s 5.11 tot en met 5. 13 bepaalde);
b. Het huurrecht van de woning aan de Van [B-straat] te [plaats a]
is toebedeeld aan de vrouw;
c. De [X] en de hieraan verbonden schulden zijn toebedeeld aan de vrouw, waarbij geldt dat de manage in mei 2018 is verkocht door de vrouw en de schuld die de vrouw na deze verkoop is aangegaan, niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt;
d. De Citroen Xantia met kenteken [kenteken] is toebedeeld aan de vrouw en is
inmiddels gesloopt;
e. De inboedel is al feitelijk tussen partijen verdeeld;
f. De bank-/spaarrekeningen zijn feitelijk al tussen partijen verdeeld: hetgeen op
ieders bank- en/of spaarrekening stond, behoort aan diegene toe op wiens naam de
rekening stond.
3.2.
In
principaal hoger beroepkomt de vrouw met tien grieven (genummerd één tot en met twee en vier tot en met elf) op tegen het bestreden vonnis. Alle grieven betreffen het oordeel van de rechtbank dat partijen in 2018 hebben afgesproken dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met gesloten beurzen zou geschieden en dat zij hier uitvoering aan hebben gegeven.
De grieven van de vrouw komen - samengevat- neer op het volgende.
De brief van 25 oktober 2017 van mr. Hijnen (hierna ook: de brief) bevatte slechts voorstellen. Er kon geen akkoord zijn over de verdeling want de brief betrof niet de totale omvang van de gemeenschap. Zo is niet de aan de hypotheek verbonden spaarpolis genoemd waarvan de waarde op dat moment tenminste € 15.000,- bedroeg. Uit de brief blijkt dat afspraken waren gemaakt over de kinderen en over de inboedel en niet over de verdeling van de gehele huwelijksgoederengemeenschap. De bedragen die in de brief worden genoemd zijn grotendeels schattingen. Het voorstel is niet nader uitgewerkt of aangevuld met de spaarpolis en het is ook niet door de man aanvaard. Ook het feit dat in de brief wordt voorgesteld dat een convenant kan worden opgemaakt indien partijen het met elkaar eens zijn, vormt een aanwijzing dat het om een eerste voorstel ging. Er is geen convenant tot stand gekomen. In het echtscheidingsverzoek vraagt de vrouw niet een bepaalde verdeling (zoals zij had kunnen doen als partijen het eens waren geworden of wanneer zij haar voorstel had willen handhaven), maar slechts een algemeen verzoek tot een bevel verdeling, wat door de rechtbank ook is toegewezen.
Het door mr. Simo op 15 juni 2018 ingediende F4-formulier valt in de periode waarin partijen zich hadden verzoend. De mediation ging met name over het maken van afspraken over de kinderen. Er is bij de mediator niet uitgebreid gesproken over de verdeling. Correspondentie tussen de advocaten van partijen van na 25 oktober 2017, waaruit overleg of overeenstemming zou blijken, ontbreekt. Dit blijkt evenmin uit de door de man overgelegde WhatsApp-berichten. Geen overleg heeft plaatsgevonden over de spaarpolis, de waarde van de woning en over de op 3 mei 2018 verkochte [X] , wat onderwerp van overleg had moeten zijn voordat in juni 2018 en juli 2018 om uitstel werd gevraagd voor het overleggen van een convenant.
De vrouw heeft wel degelijk betwist dat de afspraken niet op papier zijn gezet door de advocaat van de vrouw wegens geldgebrek; zij heeft al vanaf het begin af aan gesteld dat geen overeenstemming is bereikt over de verdeling.
Een afspraak met “gesloten beurzen”, zelfs als met de waarde van 2018 zou worden gerekend, zou louter voordelig zijn voor de man. De vrouw zou slechts schulden toebedeeld krijgen voor een totaal van € 55.000,- en de man zou hooguit een virtuele schuld van € 11.000,- (bij een WOZ waarde van 1 januari 2017) of een virtueel plussaldo van € 1.000,- (bij een WOZ waarde per 1 januari 2018) krijgen. Bovendien is algemeen bekend dat woningen voor een hoger bedrag dan de WOZ-waarde plegen te worden verkocht. Het voorstel van de vrouw was dus te genereus.
Partijen hebben niet gehandeld naar een zogenaamde ‘afspraak’ over de verdeling omdat ze niet anders hebben gehandeld dan ze tijdens huwelijk al deden. De vrouw bestierde de [X] . De man had de woning al voor het huwelijk in eigendom en regelde tijdens het huwelijk alle zaken rondom de woning.
3.3.
De man voert verweer als volgt. De brief van mr. Hijnen van 25 oktober 2017 betreft een voorstel voor verdeling. Deze brief, samen met de door mr. Simo ingediende F4-formulieren en de WhatsApp-berichten tussen partijen bevestigen dat overeenstemming is bereikt. Dat in de brief de spaarpolis niet is genoemd maakt dat niet anders, gelet op het F4-formulier dat in overleg met mr. Hijnen is ingediend, die heeft ingestemd met het uitstelverzoek. Het voorstel in de brief was concreet: de woning en de onderwaarde toedelen aan de man, de [X] en de schulden aan de vrouw, zonder verrekening. De marge was niet ruim en niet is slechts een schatting gedaan. Er worden specifieke bedragen genoemd die zijn gekoppeld aan de verschillende bestanddelen en leken te passen, gelet op de waarde van de financiële bestanddelen van de gemeenschap (nagenoeg alleen schulden). Uit de brief komt naar voren dat de woning een forse onderwaarde had. Het doet er niet toe dat deze waarde kennelijk door de vrouw is geschat. De bedragen leken passend, gezien de woningmarkt en de onderwaarde. De [X] , die door de vrouw werd geleid, genereerde geen winst en daaraan waren bovendien meerdere schulden verbonden. De vrouw beschikte zelf over de gegevens van de [X] . Dat geen convenant is opgesteld maakt niet dat geen sprake was van overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Uit de door de man in hoger beroep overgelegde productie 2 blijkt dat de door partijen ingeschakelde mediator het convenant niet wilde opstellen want dat kon niet op de toevoeging. Niet is gebleken dat van het voorstel van de vrouw is afgeweken. Er waren geen discussies naar aanleiding van de brief namens de vrouw van 25 oktober 2017. Vanwege een tekort aan financiële middelen hebben partijen de afspraken niet vastgelegd in een convenant. De woning stond destijds onder water, zoals ook in de brief staat. Bovendien heeft de man de afgelopen jaren verbouwd, waaraan de vrouw financieel niet heeft bijgedragen. Als de man had geweten dat de vrouw aanspraak maakte op de woning had hij deze verbouwingen niet laten uitvoeren. Bovendien had ze dan moeten bijdragen aan de lasten. De man betwist dat de afspraken voor de man voordelig zouden zijn. Beide partijen zouden met een schuld achterblijven.
Onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 2 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ3876) betoogt de man dat ook uit de feitelijke situatie en de wijze waarop partijen vervolgens hebben gehandeld volgt dat overeenstemming is bereikt. Zij gedroegen zich vanaf 2017/2018 conform een verdeling met gesloten beurzen. Partijen hebben over het hoofd gezien dat zij naar de notaris moesten om toedeling van de woning, welke woning de man vóór het huwelijk had gekocht en alleen op zijn naam stond, aan de man te formaliseren.
3.4.
In
voorwaardelijk incidenteel hoger beroepkomt de man met één grief op tegen het bestreden vonnis. Hij voert het volgende aan. Als het hof zal oordelen dat de verdeling niet met gesloten beurzen is afgedaan en het bestreden vonnis dus zal worden vernietigd, heeft de man belang bij de bespreking van zijn vorderingen zoals in eerste aanleg geformuleerd onder V, VI en VII van de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte houdende wijziging / vermeerdering eis en gronden met producties. De vrouw voert verweer.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
Eisvermindering vrouw
3.5.1.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangegeven dat, aangezien de woning op 25 april 2023 aan de man is geleverd het hoger beroep voor zover het de woning betreft niet langer ziet op de levering daarvan aan de man, maar alleen op de financiële afwikkeling, namelijk de waardering van de woning. Het hof begrijpt dat de vrouw haar vorderingen onder IIa, IIb (voor zover deze zien op de toedeling aan de man), IId, VI (voor zover de vordering een betalingstermijn bevat), VII en VIII heeft ingetrokken, evenals de daarop betrekking hebbende (onderdelen van de) grieven.
Het hof beschouwt dit als een eisvermindering hetgeen, gelet op artikel 129 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), ook in dit stadium van de procedure is toegestaan. Het hof volgt derhalve niet het verweer van de man dat dit nieuwe standpunt tardief is en dus buiten beschouwing moet worden gelaten.
Ontvankelijkheid
3.5.2
Het hof is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep. Anders dan de man is het hof van oordeel dat de grieven (wel) zien op de beslissingen die de rechtbank heeft genomen onder 6.1 tot en met 6.6 van het bestreden vonnis. De kern van het betoog van de vrouw komt er immers op neer dat zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat partijen in juni 2018 hebben afgesproken dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met gesloten beurzen zou geschieden en op die grond de gemeenschap reeds is verdeeld. Uit de grieven, gelezen in samenhang met de conclusies van de vrouw in eerste aanleg en haar petitum in eerste aanleg en in hoger beroep, leidt het hof af dat de vrouw meent dat de verdeling nooit tot stand is gekomen en dat zij in deze procedure vordert een verdeling te bepalen die anders luidt dan het oordeel van de rechtbank. Het hof is dan ook van oordeel dat voldoende duidelijk is tegen welk oordeel van de rechtbank de grieven van de vrouw zich richten.
3.5.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank in overweging 6.3. bepaald dat als de vrouw niet tijdig meewerkt aan het onder 6.2 bepaalde, het vonnis ingevolge het bepaalde in artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de plaats zal treden van een notariële akte of een deel daarvan met betrekking tot de levering van de woning.
Op grond van artikel 3:301 lid 2 BW moeten verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister.
De vrouw heeft het hoger beroep niet ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De vraag is dan ook of zij ontvankelijk is in haar hoger beroep.
Volgens vaste rechtspraak strekt artikel 3:301 lid 2 BW ertoe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist; het strekt niet ter bescherming van het belang van de wederpartij van degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld. In het licht van deze beperkte strekking van art. 3:301 lid 2 BW leidt de niet-tijdige inschrijving van het rechtsmiddel in de registers slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
De vrouw heeft haar leveringsverplichting niet langer betwist, en de levering van haar onverdeelde helft in de woning heeft inmiddels plaatsgevonden. De vrouw heeft wel haar grieven en vorderingen gehandhaafd ten aanzien van de financiële afwikkeling daarvan. Bij dit (nieuwe) standpunt is dus niet langer de betrouwbaarheid van de openbare registers betrokken, maar nog slechts de financiële belangen van de partijen bij de onderhavige levering van de woning. Tot bescherming van die belangen strekt art. 3:301 lid 2 BW niet, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen (zie ook HR 11 september 2015, ECLI:HR:2015:2531). Dat geldt ook voor de vorderingen van de vrouw betreffende de [X] en de bankrekeningen. Het voorgaande betekent dat de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep.
Verdeling
3.5.4.
Gezien de onderlinge samenhang zal het hof de grieven van de vrouw gezamenlijk bespreken.
3.5.5.
De man stelt dat partijen gedurende de echtscheidingsprocedure overeenstemming hebben bereikt over de verdeling bij de man als weergegeven in de brief van mr. Hijnen van 25 oktober 2017 namens de vrouw aan de man (zie overweging 2.4). Gelet op artikel 150 Rv ligt de stelplicht en bewijslast van deze stelling bij de man nu hij zich op de rechtsgevolgen van deze stelling beroept.
De man heeft onder andere een beroep gedaan op voornoemde brief, op de berichtenuitwisseling tussen partijen via Whatsapp in mei 2018 en op de door mr. Simo aan de rechtbank verstuurde F4 berichten (zie de overwegingen 2.8. en 2.9.).
Het hof overweegt hierover als volgt. Mr. Hijnen heeft namens de vrouw aan de man voornoemde brief gestuurd met het daarin genoemde voorstel. Vervolgens heeft mr. Simo in het F4 formulier van 15 juni 2018 om uitstel verzocht omdat overeenstemming is bereikt en heeft hij bericht dat een convenant zal worden opgesteld. Het verzoek om uitstel voor het overleggen van het echtscheidingsconvenant is herhaald in het F4 formulier van 12 juli 2018. Gesteld noch gebleken is dat mr. Hijnen hiertegen bezwaar heeft gemaakt of dat hij hier anderszins op heeft gereageerd. Partijen hebben op 25 mei 2018 via WhatsApp besproken dat er een convenant moest komen, dat de mediator hen daarbij niet kon helpen omdat het niet onder de toevoeging viel en dat het dan maar door het kantoor van mr. Hijnen moest worden afgehandeld. Deze correspondentie ondersteunt de stelling van de man dat uiteindelijk geen schriftelijk convenant tot stand is gekomen om financiële redenen. De correspondentie geeft voorts eerder een aanwijzing voor de stelling dat de bereikte overeenstemming nog op schrift moest worden gesteld (onder andere door het gebruik van het woord ‘afhandeld’) dan dat er uit kan worden afgeleid dat er in het geheel geen overeenstemming was.
De vrouw stelt hier tegenover dat het voorstel in de brief niet door de man is aanvaard, zodat geen sprake is van overeenstemming in de zin van artikel 3:182 BW.
Dit blijkt volgens haar niet uit de F4 formulieren. Mr. Hijnen heeft niet gereageerd op de F4 formulieren omdat het daarin genoemde convenant over alles kan gaan, ook over de regelingen betreffende de kinderen waarover wel overeenstemming bestond, aldus de vrouw.
Het hof gaat aan het verweer van de vrouw voorbij gelet op het volgende. In het F4 formulier van 15 juni 2018 staat dat er inmiddels een getekend ouderschapsplan is, dat partijen daarna nog overleg hebben gehad aangaande de overige onderwerpen in de echtscheidingsprocedure, dat inmiddels overeenstemming is bereikt, en dat is afgesproken dat mr. Hijnen het convenant zal gaan opstellen. Hieruit kan dus niet worden afgeleid dat de in het F4 genoemde ‘overeenstemming’ en het nog op te maken convenant betrekking had op de kinderen, want het ouderschapsplan was immers al getekend. Voor zover mr. Vervest ter zitting heeft gezegd dat zij navraag heeft gedaan bij mr. Hijnen en daarmee bedoelt dat hij heeft gezegd dat er geen overeenstemming was, had zij dit, gelet op de betwisting door de man, nader dienen te onderbouwen met bijvoorbeeld een verklaring van mr. Hijnen. Dat, zoals de vrouw zelf ter zitting heeft gezegd, mr. Hijnen een aantal keren heeft gezegd dat er geen overeenstemming was over het huis, is evenmin nader onderbouwd. Voorts staat het feit dat tijdens de mediation nog enige tijd sprake is geweest van verzoening niet eraan in de weg dat op enig moment overeenstemming is bereikt over de verdeling.
3.5.6.
De vrouw voert voorts aan dat de brief slechts een eerste voorstel omvatte, gebaseerd op schattingen, wat ook blijkt uit het feit dat de spaarpolis niet wordt vermeld.
Het hof is van oordeel dat het weliswaar om een voorstel ging, maar dat dat voorstel voldoende is toegelicht door onder andere de vermelding van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij wordt aangegeven dat de onderwaarde van het huis circa € 30.000,-/€ 40.000,- bedraagt, en dat de inkomsten van de [X] vanaf het begin negatief waren en dat de vrouw er nog steeds geen winst uithaalt. Voorts worden onder andere de openstaande bedragen van de schulden genoemd. Op basis van deze gegevens heeft mr. Hijnen namens de vrouw het in de brief genoemde voorstel gedaan en dit ook, per post, toegelicht. Het hof leidt uit het voorgaande af dat het een voldoende duidelijk en gespecificeerd voorstel is. Dat het voorstel wat de woning en de [X] betreft niet is gebaseerd op taxaties, betekent niet dat het voorstel zelf onvoldoende duidelijk is. Ook uit het feit dat de aan de hypotheek verbonden spaarpolis niet wordt vermeld, volgt niet dat de brief slechts een globaal en nader in te vullen voorstel bevatte, temeer nu aan het eind van de brief staat dat voor zover er overeenstemming bestaat over de in de brief voorgestelde gang van zaken een echtscheidingsconvenant moet worden opgesteld. Daarbij komt dat het een voorstel is van de vrouw zelf zodat zij in ieder geval beschikte althans had moeten beschikken over de gegevens van de [X] en de daaraan verbonden schulden, en zij, gelet op de vermelding van de hoogte van de onderwaarde, ook op de hoogte moet zijn geweest van de financiële gegevens van de woning. Verder is gesteld noch gebleken dat zij het voorstel later heeft ingetrokken, aangevuld of anderszins heeft aangepast. De vrouw stelt nog dat het voorstel veel te genereus was waardoor de vrouw flink benadeeld zou worden. De man betwist dit en wijst erop dat beide partijen met schulden achterbleven. Het hof oordeelt dat zelfs als de stelling van de vrouw juist zou zijn, daaruit, gelet op het voorgaande, nog niet kan worden afgeleid dat het om een eerste globaal, nader in te vullen voorstel ging. Aanvaarding daarvan door de man leidt er dan ook toe dat overeenstemming tot stand is gekomen, ook al zou het voor de vrouw nadelig zijn.
De vrouw stelt dat geen overleg is gevoerd, niet over de spaarpolis, niet over de waarde van de woning en niet over de verkoop van de [X] op 3 mei 2018, wat onderwerp van overleg had moeten zijn voordat in juni 2018 en juli 2018 om uitstel werd gevraagd voor het overleggen van een convenant omdat het zeker onderdeel had moeten zijn van het convenant. Het hof begrijpt hieruit dat de vrouw dit als argument aanvoert voor haar standpunt dat geen overeenstemming was bereikt. De man stelt dat nadere afspraken niet zijn gemaakt, omdat de wijze van verdeling niet ter discussie heeft gestaan. Naar het oordeel van het hof had de vrouw hiertegenover en gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft geoordeeld, haar stelling nader dienen te onderbouwen. Dat zij de [X] heeft verkocht buiten medeweten van de man om en daarvoor nieuwe schulden heeft gemaakt past in het beeld dat overeenstemming was bereikt. Waarom dit onderwerp had moeten zijn van nader overleg heeft de vrouw dan ook onvoldoende toegelicht.
Daarbij komt dat de man nog heeft aangevoerd dat partijen zich vanaf 2017/2018 conform een verdeling met gesloten beurzen gedroegen: de vrouw is in de huurwoning blijven wonen die partijen bewoonden tijdens het huwelijk. De man is in de woning gaan wonen toen de huurders waren vertrokken. Vanaf de peildatum betaalde de man alle hypothecaire en andere zakelijke lasten van de woning en hield hij de huurinkomsten zelf. De vrouw heeft de [X] begin mei 2018 buiten de man om verkocht onder kwijtschelding/verrekening van de schulden van de [X] en onder het aangaan nieuwe schuld van € 35.000,-, aldus de man. De vrouw heeft hiertegen ingebracht dat partijen ook tijdens huwelijk ieder het bestuur voerden en de feitelijke beslissingen namen over de woning (de man) en de [X] ( de vrouw), maar dat doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de door de man beschreven gedragingen vanaf 2017/2018 die wijzen op een overeenkomst zoals door de man bedoeld.
3.5.7.
Gelet op het voorgaande heeft de vrouw de stelling van de man dat tussen partijen overeenstemming tot stand is gekomen zoals neergelegd in de brief van mr. Hijnen van 25 oktober 2017 onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit oordeel wordt niet anders doordat de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking een bevel verdeling heeft gegeven. Dat sluit immers niet uit dat overeenstemming is bereikt en dat overeenkomstig die overeenstemming (temeer nu het onder andere de verdeling van een registergoed betreft), dient te worden verdeeld ten overstaan van een notaris. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat tussen partijen in 2017/2018 overeenstemming is bereikt over de verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap, zoals neergelegd in de brief van 25 oktober 2017 van mr. Hijnen.
3.5.8.
De vrouw vordert onder IV de schuld die zij is aangegaan op 3 mei 2018 in verband met de op die datum verkochte [X] aan haar toe te delen onder betaling door de man aan haar van de helft van het bedrag van de schuld. Het hof overweegt dat de vrouw de schuld is aangegaan op een moment dat de huwelijksgoederengemeenschap al was ontbonden (door de indiening van het echtscheidingsverzoek op 30 november 2017), en de man bovendien niet zou meedelen in de ontvangen koopsom. Gelet hierop had de vrouw in hoger beroep haar vordering nader dienen te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Het hof zal de vordering dan ook afwijzen.
3.5.9.
De vrouw vordert onder III dat, uitgaande van het alsnog verdelen van de huwelijksgoederengemeenschap, bij toedeling van de woning aan de man de in de spaarverzekering verbonden aan de hypotheek opgebouwde waarde per datum van het ten deze te wijzen vonnis, mag worden verminderd met de door de man sinds 1 december 2017 betaalde premie, waarna de resterende waarde gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld. Zoals hiervoor is overwogen komen de grieven van de vrouw erop neer dat overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ontbreekt en dus geen verdeling is tot stand gekomen. Nu het hof heeft geoordeeld dat de gemeenschap, waaronder de woning, (wel) reeds is verdeeld, komt het hof aan het bespreken van deze vordering niet toe. Het hof zal de vordering dan ook bij gebrek aan een feitelijke grondslag afwijzen.
3.5.10.
De slotsom is dat alle grieven van de vrouw falen. Het hof zal haar vorderingen afwijzen. Nu aan de voorwaarde van het incidenteel hoger beroep niet is voldaan, komt het hof niet toe aan een beoordeling daarvan. Ook de vorderingen van de man zullen dus worden afgewezen.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof ziet aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren als na te noemen, nu zij gewezen echtgenoten zijn.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
- bepaalt dat de proceskosten in hoger beroep tussen partijen worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Jonkers, mr. R.M. Troost en mr. M.J. Alt-van Endt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.