ECLI:NL:GHAMS:2024:2745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
23-002603-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 51 MDMA-pillen en 1,07 kilo cocaïne. De rechtbank had de verdachte op 19 juni 2019 vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 dagen voor het aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de vrijspraken van de feiten 1, 3 en 4, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat. Voor feit 2, de partiële vrijspraak van de cocaïne, heeft het hof geoordeeld dat deze ook als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd, waardoor de verdachte ook hier niet-ontvankelijk is.

Het hof heeft de eerdere veroordeling voor het aanwezig hebben van MDMA bevestigd, maar de opgelegde gevangenisstraf vernietigd. In plaats daarvan heeft het hof een taakstraf van 64 uren opgelegd, subsidiair 32 dagen hechtenis, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

De beslissing van het hof houdt in dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de vrijspraken, maar dat de eerdere veroordeling voor het aanwezig hebben van MDMA wordt bevestigd met een aangepaste strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002603-19
datum uitspraak: 1 oktober 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-650431-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1, 3 en 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger
beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Omvang van het hoger beroep ten aanzien van feit 2

De verdachte is door de rechtbank
partieelvrijgesproken van het aan hem onder 2 tenlastegelegde, te weten van het op 11 juli 2016 opzettelijk aanwezig hebben van 1,07 kilo cocaïne in een woning perceel [adres 2] te Amsterdam. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarmee mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven partiële vrijspraak.
Het hof ziet de tenlastelegging van dit feit als een impliciet cumulatieve, in die zin dat de diverse locaties waarop de verdachte samen met anderen, kort gezegd, opzettelijk verdovende middelen aanwezig zou hebben gehad tezamen in één feit zijn tenlastegelegd. Het hof is daarom van oordeel dat deze partiële vrijspraak ook als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd waartegen voor de verdachte geen hoger beroep open staat. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven partiële vrijspraak.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk nog aan de orde, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Dit betekent dus dat het hof ook de oordelen van de rechtbank strekkende tot de teruggave van de inbeslaggenomen goederen bevestigt.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudelijk nog aan de orde, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd en het hof verzocht een taakstraf op te leggen. Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf niet in overeenstemming is met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voorts heeft zij aangevoerd dat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is overschreden en dat dit dient te worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 51 pillen van een materiaal bevattende MDMA in de woning waar hij verbleef. MDMA vormt een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan is bezwarend voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 september 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof ziet aanleiding een andere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Waar het openbaar ministerie aansluit bij de OM-richtlijnen, houdt het hof bij de bepaling van de strafmaat rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voor het aanwezig hebben van tussen de 10 en 50 gram aan harddrugs geldt voor een
first offendereen taakstraf voor de duur van 80 uren als uitgangspunt. Daarbij wordt in het oriëntatiepunt ervan uitgegaan dat één pil een gewicht heeft van 0,5 gram. Gelet op de bij de verdachte aangetroffen hoeveelheid drugs (51 pillen), acht het hof daarom de voornoemde taakstraf in beginsel passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt met betrekking tot de redelijke termijn vast dat die zowel in eerste aanleg als in de fase van het hoger beroep is overschreden. De verdachte is op 11 juli 2016 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft in eerste aanleg eindvonnis gewezen op 19 juni 2019. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met 11 maanden overschreden.
Namens de verdachte is vervolgens op 3 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting van 17 september 2024 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep plaatsgevonden, waarna thans op 1 oktober 2024 eindarrest wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn ook in hoger beroep in aanzienlijke mate, te weten met 3 jaren en 2 maanden overschreden.
Het hof ziet hierin aanleiding om daar bij het opleggen van de straf rekening mee te houden en zal om die reden een, in redelijkheid op 16 uren bepaalde, strafkorting toepassen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 64 uren, subsidiair 32 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 1, 2 (voor zover hiervan vrijgesproken), 3 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk nog aan de orde, ten aanzien van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
64 (vierenzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
32 (tweeëndertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. N. van der Wijngaart en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 oktober 2024.
Mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.