ECLI:NL:GHAMS:2024:2744

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
23-001700-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van wederspannigheid en mishandeling van een politieagent in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1960, die werd beschuldigd van wederspannigheid met lichamelijk letsel ten gevolge en mishandeling van een politieagent, zoals ten laste gelegd onder artikel 181 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, maar de overwegingen met betrekking tot de vrijspraak vervangen.

Het hof heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen het eerdere vonnis. Tijdens de zittingen op 1 november 2022 en 17 september 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een geldboete van € 500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren heeft geëist. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.

De rechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat volgens artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, moet worden aangenomen op basis van een proces-verbaal opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar. Het hof heeft geen overtuiging gekregen dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, mede door onduidelijkheden in het dossier en tegenstrijdige verklaringen van verbalisanten. De medische verklaring van het BovenIJ ziekenhuis bevestigde dat er geen uitwendig letsel was waargenomen. Gelet op deze overwegingen heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001700-20
datum uitspraak: 17 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-102401-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1960,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2022 en 17 september 2024, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring en gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat de overweging ten aanzien van de vrijspraak wordt vervangen door de navolgende.

Vrijspraak

Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd door de rechter
kanworden aangenomen op enkel een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Deze bepaling maakt geen uitzondering voor feiten die tegen de opsporingsambtenaar zelf zijn gepleegd. Artikel 338 Sv houdt echter in dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter slechts kan worden aangenomen indien hij daarvan de overtuiging heeft bekomen.
Het hof heeft uit de inhoud van de zich in het dossier bevindende wettige bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet de voor een bewezenverklaring vereiste mate van overtuiging gekregen dat de verdachte het aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Het hof overweegt daartoe dat het dossier onvoldoende duidelijkheid biedt over de gang van zaken met betrekking tot het vermeende door de verdachte gepleegde verzet bij zijn aanhouding. De op 1 augustus 2023 bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van verbalisant [verbalisant 1] en de - destijds later ter plaatse gekomen - verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben deze onduidelijkheid niet kunnen wegnemen. Dit geldt ook ten aanzien van de medische verklaring van het BovenIJ ziekenhuis van 4 maart 2020, waaruit volgt dat de arts geen uitwendig letsel heeft waargenomen en dat evenmin sprake was van een vermoeden van niet-uitwending waarneembaar letsel. Het hof zal de verdachte gelet op het vorengaande van het aan hem tenlastegelegde vrijspreken.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 september 2024.
Mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.