ECLI:NL:GHAMS:2024:2743

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
23-004336-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2019. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1995, werd beschuldigd van het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne, door het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen die bestemd waren voor die productie, zoals aceton en versnijdingsmiddelen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verhoogd van 3 maanden naar 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden geëist, rekening houdend met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting. Het hof oordeelde dat de verdachte een ernstige bijdrage had geleverd aan de drugshandel, wat een bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Het hof constateerde dat de redelijke termijn in deze zaak met 2 jaren en 11 maanden was overschreden, wat leidde tot een strafkorting van 2 maanden. De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004336-19
datum uitspraak: 1 oktober 2024
TEGENSPRAAK (na aanhouding niet verschenen)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-730020-19 tegen
[verdachte](alias [verdachte] ),
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland 1] ) op [geboortedag 1] 1995,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd, met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvult als op na te melden wijze. Dit betekent dus dat het hof ook het oordeel van de rechtbank strekkende tot de teruggave van de inbeslaggenomen goederen bevestigt.
Aanvulling bewijsmiddelen
I.
Een proces-verbaal van bevindingen vaststellen koper aceton op 19 juni 2019 met nummer 2018204664 van 2 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar met nummer T-624.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
In het onderzoek is een fles aceton van een GPS-baken voorzien. Deze is bij een partij aceton gevoegd welke op 11 juni 2019 is gekocht, en opgehaald en naar de winkel [winkel] , gevestigd op de [adres 1] gebracht. Op 19 juni 2019 te 17:15 uur zie ik dat een winkelmedewerker van [winkel] , welke mij ambtshalve bekend is als [naam 1] geboren op [geboortedag 2] -1984 samen met een voor mij onbekende man de winkel uit komt lopen. Deze onbekende man beschrijf ik als volgt:
Breed postuur en kort tot gemillimeterd haar. Ik zie dat hij een lichtblauwe sweater draagt met donkerblauwe mouwen, daaronder draagt hij een wit T-shirt, een blauwe spijkerbroek en licht kleurige sportschonen. Deze man wordt in dit proces-verbaal aangehaald als
NNman 1. NNman1 en [naam 1] dragen beiden een witte kartonnen doos. Beide mannen lopen uit het beeld, in de richting van de Postjeskade. Enkele ogenblikken later zie ik [naam 1] weer in het beeld verschijnen, en gaat hij de winkel op de [adres 1] weer naar binnen.
Op 19 juni 2019 te 17:16 uur registreert het baken beweging. Het baken verplaatst zich vanuit de winkel op de [adres 1] naar de Postjeskade, alwaar deze tot 17:18 uur stil staat.
Op 19 juni 2019 te 17:18:51 uur is nog net te zien dat een
rode Toyota Yarisde Postjeskade uit rijdt en de [adres 1] op rijdt in de richting van het Surinameplein. In de auto zitten twee personen op de beelden is te zien dat de bijrijder een sweater draagt in dezelfde kleur samenstelling van
NNman1. Ik zie dat de bestuurder een opvallend paars/blauw jasje draagt met fel gele strepen. Deze man wordt in dit proces-verbaal verder aangehaald als NNman2.
Bron 1: Camera op de [adres 2] te Amsterdam.
Op 19 juni 2019 te 17:52.56 uur zie ik de Toyota door de Kloveniersburgwal weg rijden in de
richting van Oude Hoogstraat. Ik zie dat het kenteken van het voertuig blijkt te zijn
[kenteken] .Ik
herken deze Toyota Yaris als zijnde het voertuig welke eerder op de [adres 1] is gezien. Ik herken het voertuig aan de donkerrode kleur, de opbouw van het kenteken, het lichtblauwe jasje met donkerblauwe mouwen van de bijrijder, in combinatie met de bestuurder met het opvallende paars/blauwe jasje met fel gele strepen. Bron 3: Gemeente camera Kloveniersburgwal te Amsterdam.
Op 19 juni 2019 tussen 17:57 en 18:04 uur verplaatst het baken zich via de Jodenbreestraat en Weesperplein
naar de Gooiseweg. In onderzoek OPPENAU wordt het voertuig opgedaan op de Gooiseweg te Amsterdam waarna een observatie aanvangt.
II.
Een proces-verbaal afscherming informatie BOB-onderzoek met nummer 2018204664 van 12 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op dinsdag 11 juni 2019 is er door de firma [winkel] een bestelling gedaan van 130 liter aceton. Daarop is een observatie gestart.
Op woensdag 19 juni 2019 te 17.42 uur gaf de technische aktie aan dat er een stop had plaats gevonden op de Kloveniersburgwal te Amsterdam. Uit de camerabeelden blijkt dat er vermoedelijk gebruik wordt gemaakt van een personenauto, van het merk Toyota Yaris rood van kleur en voorzien van het kenteken [kenteken] .
Op woensdag 19 juni 2019 te 18.04 uur gaf de technische aktie aan dat er een stop had plaats gevonden bij het [tankstation] tankstation op de
Gooisewegte Amsterdam. Naar aanleiding van dit signaal is er een observatie gestart. Op het [tankstation] tankstation werd gezien dat er een negroïde en een blanke man naar de Toyota Yaris lopen en instappen.
Later bleek dat de negroïde man is genaamd [naam 2] geboren in de [geboorteland 2] en de blanke man is genaamd [verdachte] geboren in [geboorteland 1] . De Toyota Yaris rijdt over de Gooiseweg naar de parkeergarage van het wooncomplex [wooncomplex] te Amsterdam.
Op 19 juni 2019 omstreeks 18.17 uur wordt gezien dat [naam 2] en [verdachte] beide een grote doos in hun handen hebben en deze dozen naar de centrale toegangsdeur van perceel 70 tot 95 dragen. De beide mannen droegen de dozen in beide handen waardoor het vermoeden bestaat dat de inhoud van de dozen zwaar moet zijn.
19
uur.
Met behulp van de technische aktieis gebleken dat de mannen perceel [perceel] te Amsterdam zijn binnengegaan.
Op donderdag 20 juni 2019 heeft er een doorzoeking plaats gevonden in de woning [perceel] te Amsterdam. In de woning werd een "cokewasserij" in opbouw aangetroffen.
In de woning waren onder meer aanwezig:
[verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1995 te [geboorteland 1]
En
[naam 2] , geboren [geboortedag 3] 1969 te [geboorteplaats 2] ( [geboorteland 2]
)
Beide mannen werden herkend als bestuurder en passagier tijdens de observatie van 19 juni 2019.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Zij heeft bij haar vordering uitdrukkelijk rekening gehouden met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting in de fase van het hoger beroep. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne, door het voorhanden hebben van voorwerpen/stoffen die bestemd waren voor die productie. In de woning is onder meer een hoeveelheid van ongeveer 2 kilogram aan versnijdingsmiddelen en 40 liter aceton aangetroffen. Van de productie van harddrugs gaat een ontwrichtende en ondermijnende werking uit. Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de drugshandel. De handel in verdovende middelen (cocaïne) en de voorbereidingshandelingen daarop dragen bij aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs en vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevorderen de toename van (vermogens)criminaliteit. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich mee. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij daaraan zijn aandeel heeft geleverd.
Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), heeft geen oriëntatiepunten ter zake van - kort gezegd - voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd. Een dermate ernstig feit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf van fors langere duur dan door de rechtbank is opgelegd.
Het hof acht in deze zaak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden. Door of namens de verdachte is in geen enkel stadium een beroep gedaan op persoonlijke omstandigheden die zouden maken dat een andere of lagere straf gepast is. Het hof heeft daar in het dossier evenmin aanknopingspunten voor gevonden.
Redelijke termijn
Het is het hof gebleken dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de fase van het hoger beroep fors is overschreden. Namens de verdachte is immers op 25 november 2019 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting van 17 september 2024 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep plaatsgevonden, waarna thans op 1 oktober 2024 eindarrest wordt gewezen. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar, nadat hoger beroep is ingesteld. Het hof constateert - gelet op het vorenstaande - dat de redelijke termijn in deze zaak met 2 jaren en 11 maanden is overschreden.
Het hof ziet hierin aanleiding om daar bij het opleggen van de straf rekening mee te houden en zal om die reden een, in redelijkheid op 2 maanden bepaalde, strafkorting toepassen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. N. van der Wijngaart en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 oktober 2024.
Mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.