ECLI:NL:GHAMS:2024:2737

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
23-001131-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontnemingsmaatregel en overschrijding redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2022. De zaak betreft een ontnemingsmaatregel waarbij de betrokkene, geboren in 1992, werd veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking en een poging daartoe. De rechtbank had de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 375.000,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zittingen op 3 en 17 september 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 30.100,00, in beslag is genomen en dat de betrokkene geen beschikking meer heeft over dit bedrag. Dit bedrag is daarom afgetrokken van het totaal geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, waardoor het hof de betalingsverplichting heeft vastgesteld op € 344.900,00.

Het hof heeft tevens geconstateerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden. Deze overschrijding is reeds in de strafzaak in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf. Het hof heeft besloten om de overschrijding in de ontnemingszaak enkel te constateren zonder verdere gevolgen. De beslissing van het hof houdt in dat de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling van € 344.900,00 aan de Staat, en bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001131-22
datum uitspraak: 1 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 15-870172-17 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 375.000,00.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2022 - kort gezegd - veroordeeld ter zake van verduistering in dienstbetrekking en een poging daartoe.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 25 april 2022 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 375.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 oktober 2024 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - verduistering in dienstbetrekking en een poging daartoe.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2024 en 17 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen ten aanzien van (de overwegingen met betrekking tot) het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Het vonnis wordt vernietigd ten aanzien van de betalingsverplichting.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de betrokkene een betalingsverplichting ter hoogte van € 375.000,00 op te leggen.
De raadsman heeft verzocht de betalingsverplichting op nihil te stellen dan wel een matiging toe te passen wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het hof overweegt als volgt.
Uit het strafdossier blijkt dat een bedrag van € 30.100,00, dat onderdeel uitmaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 375.000,00, is aangetroffen in de auto van [naam]. [1] Dit aangetroffen geldbedrag is in beslag genomen. [2] De betrokkene heeft in ieder geval vanaf het moment van inbeslagname geen beschikking (meer) over het geldbedrag van € 30.100,00 gehad. Gelet daarop zal het hof bij de vaststelling van de betalingsverplichting € 30.100,00 van het totaal geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aftrekken, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 344.900,00.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. Met deze overschrijding is in de strafzaak reeds rekening gehouden, in de zin van een vermindering van de op te leggen straf. Het hof zal om die reden de overschrijding in de ontnemingszaak enkel constateren en daaraan geen verder gevolg verbinden.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 344.900,00.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de betalingsverplichting en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 344.900,00 (driehonderdvierenveertigduizend negenhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef , mr. L.F. Roseval en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 oktober 2024.
Mr. H. Sytema en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen van 27 juli 2017 [doorgenummerde pagina’s 1398 tot en met 1400].
2.Een proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek van 28 december 2017 [doorgenummerde pagina’s 1257 tot en met 1261].