Op 1 oktober 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 april 2022. De zaak betreft een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en een poging daartoe, met betrekking tot bankbiljetten ter waarde van 2 miljoen euro. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde gevangenisstraf aangepast naar 27 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte heeft tijdens zijn werkzaamheden bij een bedrijf bankbiljetten verduisterd door deze naar een niet-bestemde opslagruimte te verplaatsen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de griffier aanwezig was. Het arrest is openbaar uitgesproken op de zitting van 1 oktober 2024.