In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot woninginbraak, gepleegd op 1 augustus 2022. De verdachte werd kort na een melding van een mogelijke woninginbraak samen met een medeverdachte uit de achtertuin van de woning gezien, waarbij hij handschoenen droeg en gereedschap bij zich had dat overeenkwam met de schade aan de achterdeur van de woning. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij slechts op de medeverdachte wachtte, ongeloofwaardig was en niet in overeenstemming met de bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij rekening werd gehouden met zijn recidive en het feit dat hij zich in twee proeftijden bevond. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder een schroevendraaier en een breekijzer, werden verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij mr. N. van der Wijngaart, mr. M.L.M. van der Voet en mr. S. Jongeling zitting hadden.