ECLI:NL:GHAMS:2024:2713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
23-002035-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis inzake seksueel delict en mishandeling met aanvullingen op bewijs en schadevergoeding

Op 26 september 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2022. De zaak betreft een verdachte die op 6 maart 2020 in Amsterdam handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, die toen nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, hierna aangeduid als [benadeelde]. Daarnaast is de verdachte op 26 augustus 2020 beschuldigd van mishandeling van een ander slachtoffer. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar zal de bewijsoverwegingen en de motivering van de straf en maatregelen aanvullen. Tevens vervangt het hof de overwegingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij door een eigen overweging. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof heeft de bewijsvoering en de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft betoogd dat vrijspraak moet volgen op basis van DNA-onderzoek, maar het hof oordeelt dat de overige bewijsstukken en verklaringen voldoende zijn om de tenlastelegging wettig en overtuigend te bewijzen. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 5.500,00 eist, wordt door het hof toegewezen, waarbij de schadevergoeding wordt vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legt ook een schadevergoedingsmaatregel op om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002035-22
datum uitspraak: 26 september 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-248296-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de advocaat en de moeder van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging en de bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde en de motivering van de straf en maatregelen zal aanvullen en de overweging ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal vervangen door een eigen overweging.
Ook zal het hof ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met slachtoffer [benadeelde] bepalen dat die maatregel loopt vanaf het moment van de uitspraak van het vonnis voor de totale duur van vijf jaren.

Aanvullende bewijsoverweging feit 1

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat vrijspraak dient te volgen omdat uit het DNA-onderzoek blijkt dat het onderzochte materiaal geen match oplevert met de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de broers van [benadeelde] (het slachtoffer, hierna aan te duiden als: [benadeelde]) op 6 maart 2020 tussen 18:48:55 uur en 19:38:15 uur met zijn tweeën naar Peppa Pig hebben gekeken met de keukendeur dicht, hetgeen ondersteuning biedt aan de verklaring van [benadeelde] dat zij enige tijd alleen was met de verdachte. Op 8 maart 2020 om 00:00 uur zijn biologische sporen veiliggesteld door middel van de afname van een zedenkit bij [benadeelde]. De zedenkit is derhalve afgenomen minimaal 28 uur na het moment waarop de verdachte met [benadeelde] alleen is geweest. Hoewel de forensisch arts op het onderzoeksrapport zedendelict heeft aangekruist dat [benadeelde] zich niet heeft gewassen na het delict, gaat het hof op grond van de verklaring van [benadeelde] er vanuit dat zij na de handelingen in elk geval haar mond heeft gespoeld. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van haar vader, die [benadeelde] de dag na het incident heeft horen zeggen dat zij daarna haar mond had gewassen. Het hof is van oordeel dat zowel het spoelen van de mond na de tenlastegelegde handelingen als het aanzienlijke tijdsverloop tot de afname van de zedenkit het niet-aantreffen van biologische sporen van de verdachte zou kunnen verklaren. Dat dergelijke sporen niet zijn aangetroffen neemt voorts niet weg wat ter ondersteuning van de verklaring van [benadeelde] uit de overige inhoud van het dossier volgt: de verdachte is alleen geweest met [benadeelde] in de ouderslaapkamer, haar verhaal over de blinddoek en de lolly wordt ondersteund door het aantreffen van de rode broek in het bed van de ouders en het lollypapiertje vlak daarbij. Het hof stelt daarbij vast dat het dossier van de zijde van de verdachte geen enkele verklaring over het verloop van de bewuste avond bevat, op grond waarvan het hof tot een andere interpretatie van het hier genoemde belastende bewijsmateriaal zou kunnen komen. Gezien deze omstandigheden leidt het gebrek aan een DNA-match niet tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Het onder 1 tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Het verweer wordt verworpen.

Aanvulling op de bewijsmiddelen feit 1

1.
Een proces-verbaal van 28 maart 2020, in wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 36 tot en met 48:
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 maart 2020 tegenover opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring van
[benadeelde]:
I: Interviewer
G: Gehoorde (
het hof begrijpt:
[benadeelde])
I: Want hoe weet je nou dat dat z’n piemel was en dat het niet z’n lolly was?
G: Omdat als een lolly voelt rond. En die andere voelde niet hetzelfde.
(…)
G: Ik ging toen wel m’n mond spoelen.
(…)
G: En m’n mond stonk naar hem.
2.
Een proces-verbaal van 5 mei 2020, in wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina’s 58 tot en met 62:
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 mei 2020 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 2]:
V: Heeft u directe vragen gesteld over een piemel?
A: Ze (
het hof begrijpt: [benadeelde]) zei dat ze het vies vond en dat ze haar mond had gewassen.

Aanvulling op de motivering van de straf en maatregelen

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, maar dat de aan de verdachte opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de vorm van een contactverbod zal worden uitgebreid in die zin dat deze maatregel ook zal worden opgelegd ten aanzien van de ouders van het slachtoffer, [naam 1] en [naam 2].
Het hof overweegt als volgt. Een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v Sr kan worden opgelegd 1) ter beveiliging van de maatschappij, of 2) ter voorkoming van strafbare feiten. Op grond van het dossier en hetgeen tijdens de terechtzitting in hoger beroep namens de ouders van het slachtoffer naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat met betrekking tot beide ouders van het slachtoffer niet aan (één van) deze wettelijke criteria is voldaan. Het hof zal de vordering om de gevorderde maatregel op te leggen ten aanzien van de ouders dan ook afwijzen.
Het hof stelt voor de volledigheid vast dat de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v Sr jegens [benadeelde] door de rechtbank is opgelegd voor de maximale duur van vijf jaar en dadelijk uitvoerbaar is verklaard. De maatregel loopt – nu het vonnis integraal wordt bevestigd – al sinds 29 juli 2022, zodat van de totale duur thans nog iets minder dan drie jaar resteert.

Vordering benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade stelt het hof vast dat artikel 6:106, aanhef en onder b, BW inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Uit de onderbouwing bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij na het bewezenverklaarde kampte met traumaklachten, waaronder problemen met emotieregulatie en eten, waarvoor zij in behandeling is geweest bij meerdere psychologen. Daarnaast heeft de benadeelde EMDR-therapie ondergaan. Het hof is dan ook van oordeel dat bij de benadeelde partij ten gevolge van het tenlastegelegde sprake is van een aantasting in de persoon in de vorm van geestelijk letsel.
Gelet op de onderbouwing van de vordering, de verwijzing naar een vergelijkbaar geval en de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en gelet op het feit dat de vordering niet is betwist, zal het hof de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 5.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2020.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
De bevestiging brengt mee dat de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid in de zin van artikel 38v Sr jegens [benadeelde], door de rechtbank opgelegd voor de maximale duur van vijf jaar en dadelijk uitvoerbaar verklaard, loopt sinds 29 juli 2022, zodat van de totale duur thans nog iets minder dan drie jaar resteert.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. C.J. van der Wilt en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 september 2024.
op 6 maart 2020 te Amsterdam, met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2013, die toen de
leeftijd van twaalfjaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], immers heeft hij, verdachte,
zijn penis meermalen in de mond van die [benadeelde] gebracht;
2.
op 26 augustus 2020 te Amsterdam [slachtoffer ] heeft mishandeld door die [slachtoffer ]
opzettelijk in
haar rug te trappen.