Op 26 september 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2022. De zaak betreft een verdachte die op 6 maart 2020 in Amsterdam handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, die toen nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, hierna aangeduid als [benadeelde]. Daarnaast is de verdachte op 26 augustus 2020 beschuldigd van mishandeling van een ander slachtoffer. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar zal de bewijsoverwegingen en de motivering van de straf en maatregelen aanvullen. Tevens vervangt het hof de overwegingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij door een eigen overweging. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof heeft de bewijsvoering en de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft betoogd dat vrijspraak moet volgen op basis van DNA-onderzoek, maar het hof oordeelt dat de overige bewijsstukken en verklaringen voldoende zijn om de tenlastelegging wettig en overtuigend te bewijzen. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 5.500,00 eist, wordt door het hof toegewezen, waarbij de schadevergoeding wordt vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legt ook een schadevergoedingsmaatregel op om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.