Uitspraak
Onderzoek ter terechtzitting
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
BESLISSING
5 september 2024.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, dat op 21 maart 2024 was gewezen in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-340169-23 en 13-031147-24. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting op 5 september 2024 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep. De verdachte en zijn raadsman hebben hun standpunten naar voren gebracht, maar het hof heeft geconstateerd dat de verdachte heeft aangegeven het hoger beroep niet te willen handhaven. Dit betekent dat de verdachte zijn eerder geformuleerde bezwaren tegen het vonnis heeft ingetrokken.
Gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, en het feit dat er geen rechtens te respecteren belang is gebleken dat zou pleiten voor nader onderzoek van de zaak, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is op dezelfde dag uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting.