ECLI:NL:GHAMS:2024:270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
23-001497-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis en herstelvonnis in jeugdstrafrecht met aanpassing van de PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis en herstelvonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2023. De verdachte, geboren in 2004 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg vrijgesproken van verschillende tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de sanctiebeslissing tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, die is vernietigd. In plaats daarvan heeft het hof een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, met diverse bijzondere voorwaarden, waaronder plaatsing in een instelling voor jeugdigen en deelname aan elektronisch toezicht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de adviezen van deskundigen en de WSS. De beslissing is genomen met het oog op de toekomst van de verdachte, waarbij het hof de mogelijkheid van behandeling en ontwikkeling vooropstelt. De uitspraak is gedaan in het kader van het jeugdstrafrecht, waarbij de wetgeving en de belangen van de verdachte zorgvuldig zijn afgewogen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001497-23
datum uitspraak: 7 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis en het herstelvonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-018895-23 (zaak A), 13-257867-22 (zaak B), 13-295047-21 (zaak C), 13-279309-21 (zaak D) en 13-265433-21 (zaak E) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak C onder 5 en 6 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2024 en 1 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis (en het herstelvonnis) waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de sanctiebeslissing tot de oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat:
- het hof de strafmotivering deels zal vervangen;
- de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van zaak C onder 1 en 2 worden vervangen door de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in een op te maken aanvulling op dit arrest.

Aanvullende strafmotivering

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest en heeft daarnaast een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) gelast.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de PIJ-maatregel aan de verdachte in voorwaardelijke zin dient te worden opgelegd, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn opgesteld door jeugdreclasseringswerker [naam01] namens de William Schrikker Stichting (WSS) en de deskundigen vanuit het NIFP.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep – in lijn met het standpunt van de advocaat-generaal – verzocht om af te zien van het gelasten van een PIJ-maatregel in onvoorwaardelijke zin.
Het hof zal het vonnis bevestigen ten aanzien van de sanctiebeslissing tot de oplegging van een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen PIJ-maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof neemt ten aanzien van de strafmotivering over hetgeen de rechtbank in het vonnis op pagina 15 tot en met 19 onder
motivering van de straffen en maatregelenheeft overwogen met betrekking tot de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, omtrent de toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van zaak A onder 5 en 6 en ten aanzien van de persoon van de verdachte.
Het hof schrapt de overwegingen uit het vonnis van de rechtbank op pagina 20 en 21 (tot aan het kopje
Beslag) en vervangt deze door de volgende motivering:
De omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte nadere rapporten en ter terechtzitting in hoger beroep gegeven adviezen
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die zich reeds in eerste aanleg in het dossier bevonden, kennisgenomen van het door psycholoog [psycholoog01] en psychiater [psychiater01] op 30 december 2023 respectievelijk 2 januari 2024 opgemaakte actualisatierapport betreffende de verdachte en de daarop door hen gegeven toelichting ter terechtzitting in hoger beroep. De deskundigen zijn van oordeel dat de verdachte een laatste kans moet worden geboden in de vorm van een voorwaardelijk op te leggen PIJ-maatregel. Dat het de verdachte eerder niet is gelukt om zich aan opgelegde voorwaarden te houden is niet geheel aan hem te wijten. De verdachte is nooit volledig de kans geboden om zijn leven te veranderen, zich te bewijzen, zich te ontwikkelen en te werken aan herstel. De verdachte is bovendien geen verharde jongen, waardoor er voor hem mogelijkheden bestaan om aan zichzelf te werken. In het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal de verdachte mogelijk zelfs de motivatie verliezen om aan zichzelf te werken.
De jeugdreclasseringswerker [naam01] heeft namens de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: WSS) te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de door de rechtbank aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De verdachte heeft volgens hem onvoldoende van het beschikbare zorgaanbod kunnen profiteren, omdat er eerder geen behandeling heeft plaatsgevonden. Volgens de WSS is de situatie van de verdachte momenteel schrijnend. Hij bevindt zich inmiddels al meer dan een jaar in detentie en het onderwijs dat daar wordt aangeboden, ligt onder zijn niveau. Ook is onvoldoende duidelijk wanneer een eventuele behandeling zou kunnen starten binnen de onvoorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel.
Binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan de verdachte, overeenkomstig het advies van de deskundigen vanuit het NIFP, op korte termijn geplaatst worden in het [instelling01] .
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft zittingsvertegenwoordiger [naam02] ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de Raad, ondanks de adviezen van de deskundigen bij het NIFP en de WSS, blijft bij het standpunt dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Dat in de voorgaande jaren geen behandeling dan wel zorg van de grond is gekomen, heeft de verdachte vooral aan zichzelf te wijten. Volgens de Raad is het voor de verdachte niet haalbaar om zich te houden aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden. De Raad ziet het recidiverisico als hoog, wanneer de verdachte niet wordt behandeld in een gesloten kader. Ook een plaatsing in het [instelling01] is volgens de Raad onvoldoende om het recidiverisico te beperken, omdat de verdachte ook daar teveel zal worden blootgesteld aan verleidingen. Hoewel de Raad zich ervan bewust is dat de verdachte, in het geval dat hem toch een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, gedurende een lange periode geen passend onderwijs zou kunnen volgen, meent de Raad dat het maatschappelijk belang dat behandeling binnen gesloten kaders plaatsvindt in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de verdachte tot het volgen van onderwijs op niveau.
De oplegging van een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke PIJ-maatregel
Mede gelet op de adviezen van voornoemde deskundigen overweegt het hof als volgt.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van (een jeugddetentie in combinatie met) een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden. Met de deskundigen en de WSS ziet het hof nog mogelijkheden om de verdachte te behandelen in het kader van een voorwaardelijke variant van de PIJ-maatregel. Als daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarde zal de verdachte worden geplaatst in het [instelling01] om zich daar te laten behandelen. Namens de WSS is ter terechtzitting van 1 februari 2024 naar voren gebracht dat de intake bij voornoemde instelling positief is verlopen en dat de verdachte daar kan worden geplaatst per 8 februari 2024 te 12.00 uur. Ook dienen als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel te worden gekoppeld dat de verdachte voorafgaand aan de plaatsing dient mee te werken aan elektronisch toezicht, aan te sluiten binnen [detentieadres01] , dat hij actief moet meewerken aan het vinden van een dagbesteding (bij voorkeur in de vorm van betaald werk), dat hij moet meewerken aan alle door de instelling aangeboden therapieën en/of modules en dat hij zich dient te houden aan alle door de WSS gegeven aanwijzingen. Deze optie heeft bovendien het voordeel dat de verdachte onderwijs op zijn niveau kan volgen, wat het hof voor zijn toekomstperspectief van groot belang acht. Ook wordt de verdachte met de plaatsing in [instelling01] uit zijn voormalige leefomgeving gehaald, waardoor de kans gering zal zijn dat hij opnieuw met zijn oude vrienden in aanraking komt en via hen geconfronteerd zou worden met verleidingen die hij niet kan weerstaan. Het hof geeft de verdachte hiermee een laatste maal de kans om zich te bewijzen, te ontwikkelen en te werken aan zijn herstel. Het hof zal de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden – zoals geadviseerd door de deskundigen – dan ook opleggen ter verzekering van het hiervoor overwogene. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven in te stemmen met die bijzondere voorwaarden en zich eraan te zullen houden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77gg, 310, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 14, 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en in zaak C onder 5 en 6 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de sanctiebeslissing tot oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maategel en doet in zoverre opnieuw recht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel
nietten uitvoer zal worden gelegd,
tenzijde rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- per 8 februari 2024 te 12.00 uur zal worden geplaatst in het [instelling01] .
- zal meewerken aan elektronisch toezicht (dat voorafgaand aan de plaatsing zal worden aangesloten binnen de [detentieadres01] ) voor de duur van drie tot zes maanden na plaatsing, waarop de William Schrikker Stichting toezicht zal houden. De verdachte dient zich door de weeks van 20.00 uur tot 07.00 uur op de groep te bevinden en in het weekend van 21.00 uur tot 07.00 uur;
- actief zal meewerken aan het vinden van een dagbesteding, bij voorkeur in de vorm van betaald werk op de maandagen, woensdagen en vrijdagen;
- zal meewerken aan alle door het [instelling01] aangeboden benodigde behandelingen in de vorm van therapieën of modules;
- zich zal houden aan alle door de William Schrikker Stichting gegeven aanwijzingen ten aanzien van behandeling, werk en school.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. C.J. van der Wilt en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2024.
Mrs. N.R.A. Meerbeek en C.J. van der Wilt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.