ECLI:NL:GHAMS:2024:2691
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een bestreden vonnis in civiele procedure
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een B.V. gevestigd te [plaats], had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van 22 november 2023, waarin de rechtbank een veroordeling had uitgesproken in de proceskosten. De appellant verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op basis van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), stellende dat het bestreden vonnis berustte op een kennelijke misslag en dat de uitvoerbaarheid bij voorraad ingrijpende consequenties voor haar had.
Het hof overwoog dat de enkele stelling van de appellant, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende was om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Het hof benadrukte dat een veroordeling, hangende een hoger beroep, in beginsel uitvoerbaar dient te zijn. De appellant had niet aangetoond dat er sprake was van een kennelijke misslag in het bestreden vonnis. Het hof concludeerde dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis moest worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol van 5 november 2024 werd verwezen voor memorie van antwoord door de geïntimeerde, VIB HORECA B.V.