Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het (verdere) geding in hoger beroep
de oversluiting/
de handelwijze van [geïntimeerde]). [appellant] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [geïntimeerde] met haar handelwijze tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst 2019. [appellant] beroept zich daarvoor onder meer op de (…) artikelen 7.10 en 11.2 van de overeenkomst 2019 (hierna ook: de
anti-concurrentiebepalingen).
metfout en de hypothetische (
what if) situatie bij het wegdenken van die fout (hierna: de hypothetische situatie
zonderfout).
metfout betreft het plotselinge vertrek van de klanten die zijn overgesloten naar [geïntimeerde] per 1 januari 2021. In die situatie liep de overeenkomst 2019 door tot in elk geval 1 januari 2023.
zonderfout de overeenkomst 2019 vóór 1 januari 2021 zou hebben opgezegd tegen 31 maart 2021 in plaats van deze overeenkomst nog langer te laten voortduren (zoals [appellant] mogelijk tot uitgangspunt neemt). Het hof zal voor de hypothetische situatie zonder fout dus van een opzegging tegen 31 maart 2021 uitgaan en aannemen dat [geïntimeerde] vanaf die datum jegens [appellant] vrij zou zijn geweest de oversluiting te bewerkstelligen, zoals [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd bestreden naar voren heeft gebracht. Bij gebreke van informatie die op iets anders wijst, acht het hof het verder aannemelijk dat partijen voor de doorlopende contracten en de klanten waarvan [geïntimeerde] niet van plan was deze elders onder te brengen (beide zoals bedoeld in haar e-mail van 21 december 2020, zie 3.23) de samenwerking op feitelijke basis zouden hebben voortgezet. Dit benadert namelijk het beste wat zij in de werkelijke situatie met fout hebben gedaan.
metfout en de hypothetische situatie
zonderfout, waarbij dus tot uitgangspunt strekt dat [geïntimeerde] in de hypothetische situatie na 31 maart 2021 vrij zou zijn geweest haar handelwijze te realiseren, zonder schadeplichtig te zijn. Gelet op het voorgaande is het in het geding gebrachte waarderingsrapport niet bruikbaar. Het relevante margeverlies (gestelde schade ad i) moet immers worden afgezet tegen een periode van slechts drie maanden. Ook de schade als gevolg van (te veel) inkoop (gestelde schade ad ii) zal opnieuw berekend en onderbouwd moeten worden in relatie tot de periode van drie maanden die in de hypothetische situatie zonder fout zou volgen op de opzegging vóór 1 januari 2021. Bovendien zal [appellant] haar schadebegroting, ten aanzien van
alleschadeposten, zoveel mogelijk met bewijsstukken dienen te onderbouwen.
per schadepostuitlaten over de ingangsdatum van de wettelijke rente. Vooruitlopend op de aktewisseling die nog zal plaatsvinden, overweegt het hof nu alvast dat over de gevorderde schadevergoeding niet de wettelijke handelsrente, maar uitsluitend de gewone wettelijke rente toewijsbaar is.”