Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
- De klant moet op de 1e pagina van het contract duidelijk kunnen zien dat hij het contract sluit met de energieleverancier.
- Leg in het contract uw rol als wederverkoper uit. U bent geen contractspartij.
- De energieleverancier is ervoor verantwoordelijk dat het contract voldoet aan de wettelijke regels.
- De algemene en bijzondere voorwaarden staan op naam van de energieleverancier.
label.
- Partij moet vergunning hebben voor leveren kleinverbruik gas en elektra
- Partij moet verzamelnota’s kunnen sturen
- Partij moet APX kunnen leveren voor kleinverbruik
- Partij moet excel specificaties kunnen sturen
- Partij een keer per jaar een jaarnota opmaken
- Debiteuren risico ligt bij [geïntimeerde]
- [geïntimeerde] wil op facturen/jaar/eindnota/verzamelnota’s eigen logo hebben
Definitief contract;
Debiteurenrisico;
brandedwaren.
labelen dat dit zou worden hersteld.
4.Eerste aanleg (voor zover in conventie)
5.Beoordeling
de oversluiting/
de handelwijze van [geïntimeerde]). [appellante] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [geïntimeerde] met haar handelwijze tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst 2019. [appellante] beroept zich daarvoor onder meer op de hiervoor in 3.15 weergegeven artikelen 7.10 en 11.2 van de overeenkomst 2019 (hierna ook: de
anti-concurrentiebepalingen).
brandingvoor [geïntimeerde] als het aantal aansluitingen boven de 5000 kwam, volgt dit niet. Ten eerste is
branding(het voorzien van een merk) iets geheel anders dan het zijn van eigenaar van klanten. [geïntimeerde] heeft bovendien niet toegelicht hoe haar standpunt zich verhoudt tot (i) het in de overeenkomsten 2019 neergelegde verdienmodel voor beide partijen, met enerzijds een marge voor [appellante] op de energieleveranties en anderzijds een door [appellante] aan [geïntimeerde] voor haar diensten te betalen margevergoeding op basis van het energieverbruik van de aangebrachte klanten, in samenhang met (ii) artikel 2.2 van die overeenkomst, waaruit volgt dat ieder van partijen de overeenkomst kon opzeggen, maar dan nog wel drie maanden aan de overeenkomst gebonden was. Het hof constateert verder dat de overeenkomst 2019 tot in elk geval 1 januari 2023 van kracht was. Dat volgt namelijk uit hetgeen partijen daarover ter zitting in hoger beroep hebben verklaard. Gedurende die periode was [geïntimeerde] dus integraal aan de overeenkomst 2019 gebonden, zelfs als de economische eigendom van de klanten [geïntimeerde] toebehoort, zoals de rechtbank heeft overwogen. Daarom kan in het midden blijven of de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en/of [appellante] in termen van eigendom kan worden uitgedrukt, wat [appellante] bestrijdt.
switchennaar [geïntimeerde] te voorkomen, maar enkel om te voorkomen dat [geïntimeerde] (naar het hof begrijpt: vóór de samenwerking al) bestaande klanten van [appellante] een aanbod zou doen. Dit betoog verwerpt het hof. Het doel en de strekking van artikel 7.10 zijn duidelijk. Deze bepaling beoogt te voorkomen, en dat is tussen partijen ook niet in geschil, dat [geïntimeerde] met [appellante] in concurrentie treedt door “Prospects” een aanbod te doen. [geïntimeerde] gaat ook zelf van deze betekenis van artikel 7.10 uit en legt alleen de term “Prospects” beperkter uit. Het hof kan haar in die beperktere uitleg echter niet volgen. De term “Prospects” is een begrip dat onder het kopje “Definities” in de overeenkomst 2019 nader is geduid. Volgens de definitie van dat begrip, gaat het om een organisatie uit het zakelijk segment, die valt onder de doelgroep van Opdrachtgever. Verder volgt uit de definties in deze overeenkomst dat met “Opdrachtgever” [appellante] is bedoeld. Mede gelet op doel en strekking van artikel 7.10, de definitie van “Prospects” in de overeenkomst 2019 en de overige omstandigheden van het geval, brengt een redelijke uitleg dan ook mee dat artikel 7.10 geldt voor
alleklanten die eind 2020 door [appellante] als energieleverancier werden bediend. [geïntimeerde] mocht redelijkerwijs niet iets anders begrijpen of verwachten.
switchendoor de klanten, die geen vast leveringscontract hadden en dus vrij waren te wisselen van leverancier, en had [geïntimeerde] er gezien deze onvrede belang bij de oversluitingen te accepteren en haar medewerking daaraan te verlenen. Dit betoog kan [geïntimeerde] echter niet baten.
switchenop initiatief van [geïntimeerde] is gebeurd en dat dit in strijd met de artikelen 7.10 en 11.2 van de overeenkomst was. Dat de onvrede van klanten en het gedrag van [appellante] daarvoor volgens [geïntimeerde] de katalysator waren, neemt deze verwijtbaarheid niet weg. Ten overvloede overweegt het hof nog dat dit betoog van [geïntimeerde] ook niet overtuigend is, omdat al drie maanden vóórdat het
switchenplaatsvond de e-mailwisseling was afgerond waarin melding werd gemaakt van fouten van [appellante] .
- i) de marges die voortkwamen uit de verkoop van energie door de overgesloten aansluitingen is misgelopen (hierna: schade i), en
- ii) meer energie heeft ingekocht in de eerste maanden van 2021 dan zij uiteindelijk – ten gevolge van de oversluitingen – nodig had, die zij echter wel moest betalen aan haar leveranciers (hierna: schade ii).
metfout en de hypothetische (
what if) situatie bij het wegdenken van die fout (hierna: de hypothetische situatie
zonderfout).
metfout betreft het plotselinge vertrek van de klanten die zijn overgesloten naar [geïntimeerde] per 1 januari 2021. In die situatie liep de overeenkomst 2019 door tot in elk geval 1 januari 2023.
zonderfout de overeenkomst 2019 vóór 1 januari 2021 zou hebben opgezegd tegen 31 maart 2021 in plaats van deze overeenkomst nog langer te laten voortduren (zoals [appellante] mogelijk tot uitgangspunt neemt). Het hof zal voor de hypothetische situatie zonder fout dus van een opzegging tegen 31 maart 2021 uitgaan en aannemen dat [geïntimeerde] vanaf die datum jegens [appellante] vrij zou zijn geweest de oversluiting te bewerkstelligen, zoals [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd bestreden naar voren heeft gebracht. Bij gebreke van informatie die op iets anders wijst, acht het hof het verder aannemelijk dat partijen voor de doorlopende contracten en de klanten waarvan [geïntimeerde] niet van plan was deze elders onder te brengen (beide zoals bedoeld in haar e-mail van 21 december 2020, zie 3.23) de samenwerking op feitelijke basis zouden hebben voortgezet. Dit benadert namelijk het beste wat zij in de werkelijke situatie met fout hebben gedaan.
metfout en de hypothetische situatie
zonderfout, waarbij dus tot uitgangspunt strekt dat [geïntimeerde] in de hypothetische situatie na 31 maart 2021 vrij zou zijn geweest haar handelwijze te realiseren, zonder schadeplichtig te zijn. Gelet op het voorgaande is het in het geding gebrachte waarderingsrapport niet bruikbaar. Het relevante margeverlies (gestelde schade ad i) moet immers worden afgezet tegen een periode van slechts drie maanden. Ook de schade als gevolg van (te veel) inkoop (gestelde schade ad ii) zal opnieuw berekend en onderbouwd moeten worden in relatie tot de periode van drie maanden die in de hypothetische situatie zonder fout zou volgen op de opzegging vóór 1 januari 2021. Bovendien zal [appellante] haar schadebegroting, ten aanzien van
alleschadeposten, zoveel mogelijk met bewijsstukken dienen te onderbouwen.
per schadepostuitlaten over de ingangsdatum van de wettelijke rente. Vooruitlopend op de aktewisseling die nog zal plaatsvinden, overweegt het hof nu alvast dat over de gevorderde schadevergoeding niet de wettelijke handelsrente, maar uitsluitend de gewone wettelijke rente toewijsbaar is.
6.Beslissing
17 oktober 2023voor een akte aan de zijde van [appellante] met het in 5.24 omschreven doel,
.