ECLI:NL:GHAMS:2024:2656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
23-002958-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plegen van voorbereidingshandelingen van de uitvoer van harddrugs met nepdrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van harddrugs, specifiek MDMA, naar Aruba. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij het primair verwijt niet bewezen kon worden, omdat de verdachte slechts nepdrugs bij zich had. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorbereidingshandelingen had verricht, zoals het onderhouden van contact via WhatsApp over de uitvoer en het ophalen van een speaker met pillen. De pillen bleken echter geen verdovende middelen te bevatten, wat leidde tot de vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit. Het hof oordeelde dat de verdachte wel strafbaar was voor de subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen, omdat hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor het plegen van een strafbaar feit. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de impact van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn leven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002958-22
datum uitspraak: 19 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-270693-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een middel van lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl de uitvoering van dit misdrijf nog niet was voltooid;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2022 tot en met 21 oktober 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft verdachte
  • (telefonische) contact(en) (al dan niet middels WhatsApp) met ene ‘[naam]’ gehad en/of gelegd en/of onderhouden en/of instructies gegeven omtrent de uitvoer, het vervoer en/of afleveren/overdragen van de door verdachte uitgevoerde MDMA en/of
  • de speaker en/of de pillen opgehaald en/of gebracht naar Rotterdam en/of
  • een koffer met daarin de speaker met pillen getracht uit te voeren naar Aruba.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het verweer van de verdediging is het hof van oordeel dat sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging om MDMA of andere verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland te brengen (verder ook: uit te voeren), zodat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen subsidiair tenlastegelegde

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het subsidiair tenlastegelegde wordt bewezenverklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van de subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe drie verweren gevoerd.
Ten eerste zien de feitelijke handelingen van de verdachte met name op het passeren van de douane met de speaker met pillen met de intentie naar Aruba af te reizen, waarmee het stadium van voorbereiding is gepasseerd en sprake is van een begin van uitvoering, die absoluut ondeugdelijk is.
Ten tweede was de verdachte iets aan het voorbereiden wat niet strafbaar was, aangezien de pillen geen MDMA of andere verdovende middelen bevatten; de feitelijke handelingen konden dus nooit tot een voltooide uitvoer leiden, hetgeen aan het aannemen van voorbereidingshandelingen in de weg staat.
Ten derde ontbrak (het wettig en overtuigend bewijs voor) het opzet van de verdachte om verdovende middelen uit te voeren.
Overwegingen van het hof
Het hof zal de verweren van de verdediging in omgekeerde volgorde bespreken.
Derde verweer
Ten aanzien van het derde verweer (het opzet van de verdachte om verdovende middelen uit te voeren ontbreekt) overweegt het hof als volgt.
De verdachte is op 21 oktober 2022 op luchthaven Schiphol onderschept, toen hij onderweg was naar Aruba. In zijn koffer bevond zich een speaker, met daarin plastic zakken met in totaal 1945 pillen, die volgens de Koninklijke marechaussee qua vorm en samenstelling leken op xtc-pillen. Na onderzoek door het NFI is gebleken dat de pillen geen verdovende middelen bevatten. Onder de verdachte is een telefoon in beslag genomen. De verdachte heeft verklaard dat dit zijn telefoon was. Daarin zijn gesprekken aangetroffen die vanaf 16 oktober 2022 zijn gevoerd met ene ‘[naam]’, een persoon wiens identiteit niet is achterhaald. In die gesprekken wordt gesproken over heen en terug vliegen in de herfstvakantie, waaronder op ‘21’ en ‘dan in NL op de 28ste’ en wordt een afbeelding van een boekingsbevestiging van een vlucht naar Aruba aangetroffen. Verder stuurt [naam] aan de verdachte
‘Je krijgt hetzelfde geld, maar ik stuur je dan met de speaker, gewoon met pillen erin en een paar onderdelen van brommer, dan krijg je geld’en
‘Dan krijg jij donderdag de speaker waar ik je eerder voer[het hof begrijpt: over]
vertelde en ook de onderdelen, deze zet je in de koffer, klaar’. Hierop antwoordde de verdachte:
‘dan neem ik alleen de speaker mee, als dat is wat je bedoelt, dat is veel beter voor mij broer. Dan neem ik dat mee naar Aruba’. Later worden instructies aan de verdachte over de manier waarop hij de speaker in de koffer dient in te pakken besproken. De verdachte zou voor het meenemen van de speaker en brommeronderdelen een aanzienlijk geldbedrag krijgen (in ieder geval € 600) en ook zijn vliegtickets werden voor hem betaald, zo verklaarde hij bij de Koninklijke marechaussee.
Uit het bovenstaande leidt het hof af dat de verdachte contact heeft gehad met ‘[naam]’ over zijn reis naar Aruba op 21 oktober 2022, dat de verdachte in opdracht van [naam] de speaker heeft opgehaald om naar Aruba mee te nemen en dat [naam] hem een bericht heeft gestuurd dat hierin pillen zouden zitten.
Aldus is het hof van oordeel dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet had om in de speaker verdovende middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet mee te nemen.
Het hof volgt de verdediging niet in haar stellingen dat de verdachte het hiervoor genoemde bericht van [naam] over het hoofd heeft gezien en dat hij ook niet op een andere wijze heeft vernomen dat er pillen in de speaker zaten. Allereerst valt op dat de verdachte wisselend heeft verklaard op vragen over zijn kennis dan wel vermoedens ten aanzien van de inhoud van de speaker. In het proces-verbaal van het eerste verhoor bij de Koninklijke marechaussee is gerelateerd dat de verdachte tot tweemaal toe verklaarde dat hij wist dat er iets in de speaker zat en dat er iets niet klopte met de speaker, omdat
‘ze je niet zomaar geld geven’. Ter terechtzitting in hoger beroep stelde de verdachte dat hij dit nooit heeft verklaard en dat hij die conclusie nooit had getrokken. Het hof heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal, reeds omdat de verdachte het proces-verbaal – in aanwezigheid van zijn raadsvrouw – heeft ondertekend en deze vermeende onjuistheid niet eerder expliciet aan de orde is gesteld. De wisselende houding van de verdachte doet naar het oordeel van het hof dan ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen op dit punt.
Daarnaast blijkt uit de berichtenreeks dat de verdachte daags na de hiervoor genoemde mededeling van [naam] antwoordde dat de goederen die hij mee moest nemen ‘helemaal iets anders’ en kennelijk meer geld waard zouden zijn dan hasj, een softdrug:
‘Ja laat mij wel wat weten, ongeveer hoeveel? 700 of wat? Ik wil een idee hebben, ongeveer, je kan mij niet dezelfde prijs geven als hasj, want dat is helemaal iets anders. Prijs is prijs per gram, maar dit is compleet iets anders.’
Uit deze berichten maakt het hof op dat de verdachte wist wat hij mee moest nemen. Gelet op dit gegeven en de omstandigheden dat bij de verdachte pillen zijn aangetroffen, dat niet gebleken is dat [naam] ten opzichte van de verdachte wilde verhullen dat er pillen in de speaker zouden zitten (integendeel, gelet op het hiervoor genoemde bericht) én het ontbreken van een andersluidende aannemelijke verklaring van de verdachte, neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte wist dat hij in de speaker pillen uit zou voeren.
Dat de verdachte daarbij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de pillen verdovende middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet bevatten, blijkt naar het oordeel van het hof uit de volgende omstandigheden.
Zoals reeds overwogen, kreeg de verdachte zijn vliegtickets vergoed en kreeg hij daarnaast een aanzienlijk geldbedrag, enkel voor het vervoeren van goederen. De pillen zaten in het binnenste deel van de speaker verstopt en waren vastgemaakt met pur. De algemene ervaringsregels leren dat pillen die heimelijk en tegen betaling van een aanzienlijk bedrag over landsgrenzen worden vervoerd, doorgaans harddrugs als bedoeld in lijst I van de Opiumwet betreffen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Tweede verweer
Ten aanzien van het tweede verweer (dat de feitelijke handelingen nooit tot een voltooide uitvoer konden leiden, hetgeen aan het aannemen van voorbereidingshandelingen in de weg staat) overweegt het hof als volgt.
Het verweer berust op de stelling dat het tenlastegelegde feit niet bewezen verklaard kan worden omdat het misdrijf ter voorbereiding waarvan de tenlastegelegde handelingen plaatsvonden, niet kon worden voltooid. Daarmee stelt de verdediging een eis aan de strafbaarheid van de voorbereiding van een misdrijf die de wet niet kent en die ook niet bij het karakter van strafbare voorbereiding past. Het kenmerkende van een poging is dat met het misdrijf wordt begonnen, maar dat het niet wordt voltooid. Het misdrijf wordt als het ware voor een deel verwezenlijkt. Daarin onderscheidt de strafbare poging zich van strafbare voorbereidingshandelingen. Bij voorbereiding gaat het om gedrag dat in een eerdere fase plaatsvindt; met het misdrijf zelf wordt nog niet begonnen. De band met het grondmisdrijf bestaat alleen hierin dat naar de verwerkelijking ervan wordt gestreefd. Voldoende is dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde gedragingen strekten ter voorbereiding van feiten als in de bewezenverklaring bedoeld en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht.
De voorbereidingshandelingen die de verdachte heeft gepleegd en die hierna in de bewezenverklaring zijn genoemd, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm bestemd tot het begaan van het misdrijf dat eveneens is genoemd in de bewezenverklaring. Zoals hiervoor is overwogen, had de verdachte het misdadig doel om verdovende middelen uit te voeren. Ter verwezenlijking van dit doel heeft de verdachte de uitvoer naar Aruba besproken met ‘[naam]’ en heeft hij de verpakte pillen in de speaker opgehaald en in een koffer gestopt. Die voorwerpen en middelen kunnen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig zijn aan het eerder genoemde misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de voorwerpen en middelen voor ogen had.
Vast is komen te staan dat de voorbereidingshandelingen van de verdachte zien op de uitvoer van verdovende middelen. Dit is niet anders wanneer (voor de verdachte achteraf) blijkt dat het om nepdrugs gaat, waardoor een verwezenlijking van het voornemen van verdachte niet gerealiseerd had kunnen worden. Gelet namelijk op de ratio van artikel 10a van de Opiumwet (de bestrijding van de (internationale) drugshandel met een onaanvaardbaar risico) kan worden gesteld dat verdachte strafwaardig heeft gehandeld, omdat hij door middel van de voorbereidingshandelingen tot uitdrukking heeft gebracht dat hij daadwerkelijk aan de internationale drugshandel wilde bijdragen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Eerste verweer
Ten aanzien van het eerste verweer (dat het stadium van voorbereiding is gepasseerd en sprake is van een begin van uitvoering) overweegt het hof als volgt.
Het hof acht als voorbereidingshandelingen te bewijzen dat de verdachte voorwerpen en stoffen voorhanden had, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het uitvoeren van verdovende middelen, aangezien de verdachte telefonische contacten had met ‘[naam]’ omtrent die uitvoer en de speaker en de pillen heeft opgehaald. Met deze bewezen te verklaren handelingen is er naar het oordeel van het hof nog geen sprake van een begin van uitvoering van het feit, te weten het daadwerkelijk uitvoeren van voornoemde pillen, zodat het stadium van voorbereiding nog niet is gepasseerd.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 oktober 2022 tot en met 21 oktober 2022 in Nederland, om een feit, bedoeld in vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft verdachte
  • telefonische contacten (al dan niet middels WhatsApp) met ene ‘[naam]’ gehad omtrent de uitvoer en
  • de speaker en de pillen opgehaald.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten tijde van het feit (te weten dat hij net 18 jaar oud was, alleen naar Nederland was gekomen, niet wit kon werken vanwege een ontbrekende BSN en
first offenderis). Voorts is verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte zijn leven nu op orde heeft, hetgeen door een detentie kapot zou worden gemaakt. De verdediging verzoekt dan ook om de verdachte een gevangenisstraf conform het voorarrest op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 1 jaar of een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen, gericht op de uitvoer van verdovende middelen naar Aruba. Onder de verdachte zijn 1945 pillen (met een nettogewicht van 778 gram) aangetroffen, die geen verdovende middelen bleken te bevatten. Ondanks dat de verdachte feitelijk nepdrugs voorhanden heeft gehad, heeft hij met zijn handelingen bijgedragen aan het in stand houden van de internationale drugshandel – die gepaard gaat met veel zwart geld, geweld en allerlei soorten van (zware) criminaliteit – nu het in de rede ligt dat de pillen hetzij als ‘testzending’, hetzij als nepdrugs die moesten doorgaan voor echte verdovende middelen waren bedoeld. Onder meer de ontwrichtende gevolgen voor de samenleving die de uitvoer van harddrugs heeft, worden weerspiegeld in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor de uitvoer van een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 tot 8 maanden genoemd.
Het hof zal de verdachte echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat het handelen van de verdachte nooit tot een voltooide uitvoer van verdovende middelen had kunnen leiden – zodat er geen gevaar is ontstaan voor de volksgezondheid. Daarnaast weegt het hof de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder de omstandigheden dat hij een baan heeft en samen met zijn familie woont, zodat hij zijn leven op orde lijkt te hebben, hetgeen het hof niet met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wenst te doorkruisen. Om de verdachte evenwel te doordringen van de ernst van het feit, zal het hof de verdachte een taakstraf van aanzienlijke duur opleggen. Daarnaast zal het hof de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om hem ervan te weerhouden om nogmaals strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 160 uren (met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht) en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. N. van der Wijngaart en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 september 2024.
Mr. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]