ECLI:NL:GHAMS:2024:2642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23-000316-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsoverwegingen mishandeling en eendaadse samenloop van opzettelijk gebruik maken van een niet-contant betaalinstrument en oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van mishandeling en oplichting door gebruik te maken van een valse creditcard. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het mishandelen van een slachtoffer op 22 juli 2020, het opzettelijk gebruik maken van een valse betaalpas op 21 juli 2020, en het oplichten van hotelpersoneel door zich voor te doen als iemand anders en een valse creditcard te gebruiken. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2024 en heeft de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster met kracht heeft weggeduwd, wat leidde tot pijn en letsel. De verdachte heeft erkend dat hij de aangeefster heeft weggeduwd, maar ontkende opzet op mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op letsel bewust heeft aanvaard. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een deel van de oplichting dat niet bewezen kon worden. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot zestig dagen gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van vijftig uren opgelegd. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat niet kon worden vastgesteld wie bevoegd was om de vordering in te dienen. Het hof heeft de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, omdat deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit in strijd is met het algemeen belang.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000316-22
datum uitspraak: 17 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-271299-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met kracht op/tegen het lichaam te duwen;
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste betaalpas, waardekaart of enige andere voor het publiek beschikbare kaart, te weten een creditcard met nummer [nummer 1] ten name van [naam 1] bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, als ware deze echt en onvervalst, door voornoemde creditcard als betalingsmiddel (bij [benadeelde] te Amsterdam) aan te bieden;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 april 2020 tot en met 21 juli 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meerdere werknemers van) [benadeelde] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het gebruik van een of meerdere hotelkamers, door (telkens)
- naar voornoemd [benadeelde] toe te gaan en/of
- bij de receptie in te checken en/of
- daar een valse naam op te geven ( [naam 1] ) en/of
- ter betaling van voornoemde hotelkamer(s) een of meerdere (vervalste/valse)creditcard(s)/betaalkaarten op naam van [naam 1] te overleggen, als ware hij de rechtmatige eigenaar en/of
- ter identificatie daarbij een rijbewijs en/of een identiteitsbewijs op naam van [naam 1] te overleggen, waardoor (voornoemde medewerkers van) [benadeelde] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak feit 3

De verdachte is op 22 juli 2020 aangehouden naar aanleiding van de feiten 1, 2 en 3, voor zover gepleegd op 21 en 22 juli 2020. Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat, ook als de gestelde herkenning van de verdachte door de medewerkster in aanmerking wordt genomen, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich ook al eerder, in april 2020, heeft schuldig gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde oplichting.
Het hof zal daarom de bewezenverklaring van feit 3 beperken tot de pleegdatum 21 juli 2020 en de feiten 2 en 3 kwalificeren als eendaadse samenloop.

Bewijsoverweging feit 1

De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet had om de aangeefster pijn of letsel te bezorgen, hij wilde slechts wegkomen door haar handen weg te duwen. Verder is er volgens haar geen ondersteunend bewijs voor de aangifte, voor wat betreft de stelling dat aangeefster met haar hoofd de wand van het trappenhuis heeft geraakt en daardoor pijn heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Niet ter discussie staat dat de verdachte werd aangesproken door een medewerker van het hotel in verband met het gebruik van een betaalpas op naam van een ander. De verdachte heeft verklaard dat hij wilde wegrennen en daarbij de handen van de aangeefster die op hem kwam aflopen, heeft weggeduwd, maar dat hij haar niet heeft mishandeld.
Gelet op zowel de door verbalisant [verbalisant] gerelateerde bevindingen (p. 58-59) als de eigen waarneming door het hof van de ter terechtzitting afgespeelde beelden, stelt het hof vast dat de verdachte de aangeefster met kracht van zich af heeft geduwd. Hierdoor is de aangeefster naar achteren bewogen, uit balans geraakt en met haar rugzijde tegen de wand van het trappenhuis gekomen. Uit de aangifte leidt het hof voorts af dat het hoofd van de aangeefster daarbij ook de wand raakte, hetgeen “een stekende pijn” veroorzaakte. Het hof ziet geen enkele aanleiding hieraan te twijfelen, te meer nu dit past bij de bevindingen van verbalisant [verbalisant] en de eigen waarneming van het hof.
Door op een dergelijke wijze te duwen dat het slachtoffer uit balans raakt en vervolgens ergens tegenaan valt, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer door die val pijn en/of letsel zou ondervinden. Deze gedraging is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 juli 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met kracht tegen het lichaam te duwen;
2.
hij op 21 juli 2020 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse betaalpas, te weten een creditcard met nummer [nummer 1] ten name van [naam 1] bestemd voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, als ware deze echt en onvervalst, door voornoemde creditcard als betalingsmiddel bij [benadeelde] te Amsterdam aan te bieden;
3.
hij op 21 juli 2020 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid, werknemers van [benadeelde] heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het gebruik van een hotelkamer, door
- naar voornoemd [benadeelde] toe te gaan en
- bij de receptie in te checken en daar een valse naam op te geven ( [naam 1] ) en
- ter betaling van voornoemde hotelkamer een valse creditcard op naam van [naam 1] te overleggen, als ware hij de rechtmatige eigenaar en
- ter identificatie daarbij een rijbewijs op naam van [naam 1] te overleggen, waardoor medewerkers van [benadeelde] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk gebruik maken van een niet-contant betaalinstrument als bedoeld in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware deze echt en onvervalst.
en
oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis gevorderd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat wordt volstaan met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, waarbij een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest van 2 dagen kan worden opgelegd. De raadsvrouw heeft bepleit om geen taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting door met een valse creditcard in te checken bij een hotel en gebruik te maken van een hotelkamer. Met een rijbewijs op naam van een ander heeft hij zich gelegitimeerd en de valse creditcard heeft hij aan de medewerker aangeboden ter betaling van de hotelkamer. Met het voorhanden hebben en gebruik maken van een valse creditcard wordt het vertrouwen dat door de acceptant van een dergelijke betaalpas in het elektronische betalingsverkeer moet kunnen worden gesteld, ernstig geschaad. Dit vertrouwen is van groot economisch en maatschappelijk belang.
Toen de verdachte door hotelpersoneel werd aangesproken op de onregelmatigheden rondom zijn boeking is hij weggevlucht en heeft daarbij een hotelmedewerkster weggeduwd, waardoor zij pijn aan haar hoofd heeft ondervonden. De verdachte heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en een voor haar intimiderende situatie geschapen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 augustus 2024 is hij al eerder onherroepelijk veroordeeld wegens oplichting en fraude met betaalmiddelen, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In beginsel is dan ook de straf die door de rechtbank is opgelegd een passende reactie.
Inmiddels heeft de verdachte een vaste baan, heeft hij naar eigen zeggen betalingsregelingen voor zijn schulden getroffen en heeft hij verklaard een nieuw begin te willen maken. Om de verdachte in de gelegenheid te stellen deze positieve ontwikkeling voort te zetten, zal het hof volstaan met het opleggen van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een taakstraf.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met enkel een grotendeels voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw bepleit, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat sprake is van recidive.
Het opleggen van de op 15 juli 2021 door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden acht het hof, anders dan de advocaat-generaal, niet langer opportuun nu de verdachte een vaste baan heeft en zijn leven zelfstandig op orde lijkt te krijgen.
Het hof overweegt tot slot met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep in beperkte mate is overschreden. Het hof is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, mede gelet op de omstandigheid dat de zaak op verzoek van de verdediging naar de raadsheer-commissaris is verwezen voor het horen van getuigen, maar aldaar vervolgens heeft stilgelegen in afwachting van een reactie van de raadsvrouw op herhaalde verzoeken vanuit het kabinet raadsheer-commissaris.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

De hierna te noemen in beslag genomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 2 en 3 begane misdrijven aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en/of de wet en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een tweetal vorderingen tot schadevergoeding. Deze bedragen € 1.180,46 en € 572,45. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen, nu niet vastgesteld kan worden dat de persoon die de vorderingen heeft ondertekend ook namens [benadeelde] daartoe gerechtigd was.
Het hof heeft geconstateerd dat in het dossier geen uittreksel KvK aanwezig is waarin staat vermeld wie bevoegd is op te treden namens de rechtspersoon [benadeelde] . Het hof stelt vast dat de vorderingen benadeelde partij door [naam 2] zijn ingediend/ondertekend. Uit het dossier en ook overigens is niet gebleken dat [naam 2] op enig moment in de procedure uitdrukkelijk is gemachtigd een vordering tot schadevergoeding namens [benadeelde] in te dienen. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 55, 57, 63, 232, 300 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
58 (achtenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Creditcard (omschrijving: G5946723, Citibank, merk: Tnv [naam 3] );
2. 1 STK Creditcard (omschrijving: G5946724, Citibank, merk: tnv [naam 3] );
3. 1 STK Creditcard (omschrijving: G5946726, HSBC);
4. 1 STK Creditcard (omschrijving: G5946727, HSBC);
5. 1 STK Creditcard (omschrijving: G5946728, HSBC);
6. 1 STK Creditcard (omschrijving: G5946729, HSBC);
7. 1 STK Creditcard (omschrijving: G5946731, Blanco pas);
8. 1 STK Creditcard (omschrijving: G5946732, Citibank);
9. 2 STK Pas (omschrijving: G5946947, blanco pas met nr, merk: [nummer 2] );
10. 1 STK Papier (omschrijving: G5955386, meerdere papieren uit voertuig verdachte).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.W.T. Klappe, mr. M.J.A. Duker en mr. D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 september 2024.
Mr. D.A.G. van Toor is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.