In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een 55-jarige vader, was beschuldigd van mishandeling van zijn 20-jarige zoon op 15 mei 2021 te Zandvoort. Tijdens een ruzie heeft de vader zijn zoon vastgegrepen en gebeten, wat leidde tot een bloedende wond. De vader heeft verklaard dat hij handelde uit vrees voor letsel aan zijn oog, wat leidde tot de vraag of zijn handelen als noodweerexces kon worden gekwalificeerd.
Het hof heeft vastgesteld dat de gedragingen van de zoon als een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van de vader kunnen worden gezien. De vader mocht zich verdedigen, maar zijn reactie was disproportioneel. Desondanks oordeelde het hof dat de vader handelde uit een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding door zijn zoon. Hierdoor werd de vader niet strafbaar geacht en werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte niet strafbaar voor de bewezenverklaarde mishandeling, terwijl het overige tenlastegelegde niet bewezen werd geacht. De uitspraak benadrukt de nuances van noodweer en noodweerexces in strafrechtelijke zaken.