In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2021. De verdachte, geboren in 1964, was aangeklaagd voor grooming van een vijftienjarige jongen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de straf aan. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk. Het hof legde een gevangenisstraf op van 81 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
De zaak kwam aan het licht na gesprekken tussen de verdachte en het slachtoffer, waarin seksuele toespelingen werden gemaakt. Het hof oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en dat de verdachte opzettelijk contact had gezocht met de minderjarige met het oogmerk om ontuchtige handelingen te plegen. De verdachte had verklaard geen wetenschap te hebben van de leeftijd van het slachtoffer, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 769,38 gevorderd, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor deze schade en legde de verplichting op om dit bedrag te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, wat leidde tot de beslissing om de straf te matigen, maar de schadevergoeding volledig toe te wijzen.