ECLI:NL:GHAMS:2024:2599

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
200.332.306/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van een nevenwerkzaamhedenbeding in het ambtenarenrecht met betrekking tot integriteit van overheidsdiensten

In deze zaak is in geschil of het nevenwerkzaamhedenbeding tussen de appellant en de gemeente [x] nietig of ongeldig is. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 6 augustus 2024 geoordeeld dat de gemeente [x] de appellant mag verbieden om nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de gemeente. Het hof stelt dat de integriteit van overheidsdiensten een objectieve rechtvaardigingsgrond vormt voor dit verbod. De appellant, werkzaam als [functie 2] bij de gemeente, heeft naast zijn functie nevenwerkzaamheden verricht als [functie 1]. De gemeente heeft in het verleden toestemming gegeven voor deze nevenwerkzaamheden, maar onder voorwaarden die in de loop der tijd zijn gewijzigd. Het hof concludeert dat het verbod op nevenwerkzaamheden passend, geschikt en noodzakelijk is om het belang van de gemeente te beschermen. De appellant heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de geldigheid van het nevenwerkzaamhedenbeding ondermijnen. Het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van de appellant zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.332.306/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10189494 \ CV EXPL 22-3962
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 augustus 2024
inzake
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] , gemeente [x] ,
appellant,
advocaat: voorheen mr. I. Epe te Hoorn, thans mr. L. Bijl te Hoorn,
tegen
GEMEENTE [x] ,
zetelend te [plaats 1] , gemeente [x] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.E.H. van Thoor te Hoofddorp.
Partijen worden hierna [appellant] en de gemeente [x] genoemd.

1.De zaak in het kort

In geschil is of voor recht moet worden verklaard dat het tussen partijen geldende nevenwerkzaamhedenbeding nietig of ongeldig is. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. De gemeente [x] mag [appellant] verbieden om zijn nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de gemeente.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 6 september 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 8 juni 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de gemeente [x] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 31 mei 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Epe voornoemd en de gemeente [x] door mr. Van Thoor voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nog nadere producties ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis, zo begrijpt het hof, zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zal verklaren voor recht dat het beding waarbij de gemeente [x] verbiedt of beperkt dat [appellant] voor anderen arbeid, zijnde boomverzorging, verricht buiten de tijdstippen waarop arbeid voor de gemeente [x] moet worden verricht, nietig is, althans dat het [appellant] is toegestaan voor anderen arbeid, zijnde boomverzorging, te verrichten buiten de tijdstippen waarop arbeid voor de gemeente [x] moet worden verricht, met veroordeling van de gemeente [x] in de kosten van het geding in beide instanties.
De gemeente [x] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in randnummers 2.1. tot en met 2.9. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] is op [datum] bij de gemeente [x] aangesteld in de functie [functie 1] . Door de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren is [appellant] sinds 1 januari 2020 in dienst van de gemeente [x] op basis van een arbeidsovereenkomst. Op de arbeidsovereenkomst is de Ambtenarenwet 2017 van toepassing.
3.2.
[appellant] heeft naast zijn functie bij de gemeente [x] steeds nevenwerkzaamheden verricht. Die nevenwerkzaamheden komen erop neer dat [appellant] voor bedrijven en particulieren in en buiten de gemeente [x] als [functie 1] opdrachten uitvoert, waarbij hij onder meer snoeiwerkzaamheden verricht en het groen in tuinen verzorgt en bijhoudt (hierna: de nevenwerkzaamheden). In 2014 heeft [appellant] zijn eenmanszaak [bedrijf] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
3.3.
Vóór 2017 is aan [appellant] bij gelegenheid mondeling toestemming gegeven voor het verrichten van die nevenwerkzaamheden.
3.4.
In een brief van 4 oktober 2017 heeft de gemeente [x] aan [appellant] schriftelijk toestemming verleend voor de nevenwerkzaamheden, waarbij het volgende is vermeld:
“Ik ga akkoord met uw nevenactiviteiten onder de volgende voorwaarden;
  • U heeft toestemming gedurende 2 jaar, t/m 22/7/2019. Na deze periode zullen we evalueren en uw nevenactiviteiten opnieuw beoordelen, in het kader van uw afbouwplan (over 5 jaar wil u met uw eigen bedrijf stoppen (…).
  • Fulltime werken voor [x] en daarbij in de weekenden voor uw eigen bedrijf werkzaamheden verrichten, vergt inspanning die te veel kan worden. Zolang u uw eigen bedrijf heeft, is mijn voorwaarde dat u niet meer fulltime werkt voor [x] , maar 1 dag in de week minder, dus 32 uur per week zal werken, teneinde overbelasting te voorkomen.
  • U heeft een 4-tal onderhoudscontracten binnen [x] , deze heeft u voor ons inzichtelijk gemaakt. Binnen een jaar dient u deze contracten te hebben beëindigd.
  • Om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen is het tevens niet de bedoeling dat u nieuwe onderhoudscontracten binnen onze gemeentegrens aangaat, ook niet in een constructie van onder aanneming.”
3.5.
Met ingang van 31 mei 2021 is de functie van [appellant] gewijzigd van [functie 1] naar [functie 2] .
3.6.
In een brief van 31 mei 2021 heeft de gemeente [x] onder meer aan [appellant] meegedeeld dat in 2017 toestemming is gegeven voor de nevenwerkzaamheden, maar onder de voorwaarde dat [appellant] deze werkzaamheden niet binnen [x] mag uitvoeren, en dat die toestemming per 1 januari 2020 is vervallen.
3.7.
Op 20 december 2021 heeft de gemeente [x] een ‘Gedragscode voor ambtenaren van de gemeente [x] ’ vastgesteld (hierna: de Gedragscode). In Regel 2.3 van de Gedragscode staat dat de ambtenaar verplicht is toestemming te vragen voor nevenwerkzaamheden als hiermee de vervulling van de functie in het geding komt of die werkzaamheden de belangen van de gemeente kunnen raken.
3.8.
Met een brief van 9 februari 2022 heeft de gemeente [x] opnieuw toestemming gegeven voor de nevenwerkzaamheden van [appellant] - al dan niet vanuit zijn eenmanszaak [bedrijf] - bestaande uit het uitvoeren van opdrachten omtrent bomen en tuinen en voor acht uur per week, onder de volgende voorwaarden:
Ik verleen toestemming voor deze nevenwerkzaamheden onder de volgende voorwaarden:
  • Je hebt toestemming om je nevenwerkzaamheden uit te voeren buiten de gemeentegrenzen van [x] .
  • Je mag buiten de gemeentegrenzen van [x] geen werkzaamheden uitvoeren voor overheid gerelateerde opdrachtgevers (aannemers die werken voor de gemeente [x] incl. onderaannemers e.d.)
  • Je hebt toestemming voor een jaar. De toestemming loopt van 1 februari 2022 tot 1 februari 2023. De afspraak in [x] is dat we jaarlijks nevenwerk evalueren. (…)”
3.9.
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze toestemming, met name vanwege de daaraan verbonden voorwaarde dat hij zijn nevenwerkzaamheden alleen buiten de gemeentegrenzen van [x] mag verrichten. Partijen hebben daarover geen overeenstemming kunnen bereiken.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat het tussen partijen overeengekomen nevenwerkzaamhedenbeding als bedoeld in Regel 2.3 van de Gedragscode nietig is, althans dat er geen objectieve reden is op grond waarvan het nevenwerkzaamhedenbeding dan wel de voorwaarde dat [appellant] alleen buiten de gemeente [x] nevenwerkzaamheden mag uitvoeren, kan worden gerechtvaardigd. Verder heeft [appellant] gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat het [appellant] is toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de gemeente [x] . Tot slot heeft [appellant] gevorderd om de gemeente [x] te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.2.
De gemeente [x] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de gemeente [x] voldoende gemotiveerd aangetoond dat sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond om [appellant] te verbieden zijn nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de gemeente [x] . De gemeente [x] heeft er terecht op gewezen dat de door haar genoemde integriteit van overheidsdiensten een objectieve rechtvaardigingsgrond kan opleveren als bedoeld in artikel 7:653a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Richtlijn transparante arbeidsvoorwaarden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de maatschappelijke ontwikkelingen meebrengen dat steeds hogere eisen worden gesteld aan integriteit en het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling, met name bij instellingen die zich bezighouden met publieke taken, zoals een gemeente. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval de integriteit van overheidsdiensten een voldoende objectieve rechtvaardigingsgrond oplevert voor de gemeente [x] om [appellant] te verbieden zijn nevenwerkzaamheden in de gemeente [x] te verrichten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het nevenwerkzaamhedenbeding en de voorwaarde genoemd in de brief van 9 februari 2022 niet nietig is. Het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden binnen de gemeente [x] is ook passend, geschikt en noodzakelijk om het belang van de gemeente te beschermen. De belangen van [appellant] leggen daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal, aldus steeds de kantonrechter.
4.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met elf grieven op.

5.Beoordeling

5.1.
Met de
grieven 1 tot en met 10betwist [appellant] dat er een objectieve rechtvaardigingsgrond is om hem te verbieden zijn nevenwerkzaamheden te verrichten binnen de gemeente [x] . Volgens [appellant] is geen sprake van belangenverstrengeling door het verrichten van de nevenwerkzaamheden binnen de gemeente [x] . Evenmin is gebleken dat het verrichten van die werkzaamheden de schijn van belangenverstrengeling kan wekken, althans dat het risico daarop reëel is. De werkgebieden van zijn functie als toezichthouder bij de gemeente en zijn nevenwerkzaamheden zijn verschillend, waardoor niet in dezelfde vijver wordt gevist. Bovendien heeft [appellant] geen zicht op/is hij niet betrokken bij de opdrachten die bij de gemeente binnenkomen. Dat anderen zouden kunnen denken dat [appellant] via zijn werk voor de gemeente aan opdrachten voor zijn eigen onderneming komt, is geen belangenverstrengeling. Volgens [appellant] moet het bovendien gaan om daadwerkelijke belangenverstrengeling en niet enkel om de schijn daarvan. Daarvoor is vereist dat anderen kennis hebben van het feit dat [appellant] zowel voor de gemeente werkt als voor zijn eigen onderneming, en daarvan is geen sprake. Derden kunnen via het internet niet te weten komen dat [appellant] een eigen onderneming heeft en ook werkzaam is voor de gemeente. De kans is dus nihil dat anderen erachter komen. Volgens [appellant] is het verbod niet passend, geschikt en noodzakelijk om het belang van de gemeente (bewaken van integriteit van overheidsdiensten) te beschermen. Ook betwist [appellant] dat hij er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de eerder door de gemeente [x] gegeven toestemming ook nadien zou (blijven) gelden, dat dat temeer het geval is vanwege de wijziging van zijn rechtspositie per 1 januari 2020 (door de Wnra) en de wijziging van zijn functie van [functie 1] naar [functie 2] en dat een objectieve rechtvaardigingsgrond ook door wijziging van omstandigheden en door tijdsverloop kan wijzigen. [appellant] hecht eraan te benadrukken dat hij deze nevenwerkzaamheden ruim dertig jaar zonder problemen heeft verricht. Voorts betwist [appellant] dat zijn belangen onvoldoende gewicht in de schaal leggen (het zonder beperkingen blijven verrichten van zijn nevenwerkzaamheden buiten de gemeente) en dat de vrijheid van [appellant] in het verrichten van zijn nevenwerkzaamheden grenzen heeft door zijn keuze om bij de gemeente werkzaam te zijn en te blijven. Zijn belang is erin gelegen dat hij de helft van zijn nevenwerkzaamheden binnen de gemeente [x] verricht. Dat deel van zijn bedrijf moet hij dus opgeven en voor dat deel moet hij opnieuw beginnen. Bovendien is het werk buiten de gemeente aanzienlijk minder geworden, terwijl er binnen de gemeente veel werk is voor [appellant] . [appellant] is een trouwe werknemer die al jaren goed functioneert en altijd naast zijn werkzaamheden voor de gemeente nevenwerkzaamheden heeft mogen verrichten, aldus [appellant] .
5.2.
In geschil is of in dit geval sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond voor de gemeente [x] om [appellant] te verbieden zijn nevenwerkzaamheden als [functie 1] binnen de gemeente [x] te verrichten.
5.3.
Het hof overweegt als volgt. In artikel 8 lid 1, sub a, van de Ambtenarenwet 2017 is bepaald dat het de ambtenaar niet is toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Regel 2.3. van de Gedragscode bepaalt vervolgens dat de ambtenaar verplicht is toestemming voor nevenwerkzaamheden te vragen als hiermee de vervulling van de functie in het geding komt of die werkzaamheden de belangen van de gemeente kunnen raken. Ook is bepaald dat aan de toestemming beperkingen of voorwaarden kunnen worden verbonden.
5.4.
In artikel 7:653a lid 1 BW is bepaald dat een beding waarbij de werkgever verbiedt of beperkt dat de werknemer voor anderen arbeid verricht buiten de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht bij die werkgever, nietig is, tenzij dit beding kan worden gerechtvaardigd op grond van een objectieve reden. Met artikel 7:653a BW is artikel 9 van de Richtlijn 2019/1152 van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (hierna: Richtlijn 2019/1152) geïmplementeerd. In artikel 9 lid 1 van Richtlijn 2019/1152 is bepaald dat lidstaten ervoor zorgen dat de werkgever de werknemer niet verbiedt, buiten het werkrooster bij die werkgever, voor andere werkgevers te gaan werken. Volgens artikel 9 lid 2 van Richtlijn 2019/1152 kunnen de lidstaten voorwaarden vastleggen voor het gebruik van onverenigbaarheidsbeperkingen door werkgevers, om objectieve redenen, zoals de integriteit van overheidsdiensten. Ook in de wetsgeschiedenis van artikel 7:653a BW is integriteit van overheidsdiensten genoemd als objectieve reden om nevenwerkzaamheden te verbieden (
Kamerstukken II, 2021-2022, 35 962, nr. 3, pag. 3). Bij de beoordeling of sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond moet niet alleen worden vastgesteld dat een objectieve reden aanwezig is, maar moet ook worden nagegaan of het verbieden van de nevenwerkzaamheden doelmatig (passend en geschikt) en noodzakelijk (proportioneel) is om het belang van de werkgever te beschermen. Dat belang moet zo zwaar wegen dat het belang van de werknemer om elders te kunnen werken daarvoor moet wijken (
Kamerstukken I, 2021-2022, 35 962, C, p. 2).
5.5.
Vast staat dat [appellant] sinds 31 mei 2021 de functie van [functie 2] vervult bij de gemeente [x] . Vast staat ook dat hij - als eenmanszaak - daarnaast nevenwerkzaamheden verricht als [functie 1] voor bedrijven en particulieren in en buiten de gemeente [x] . Verder staat vast dat de gemeente [x] bij brief van 9 februari 2022 aan (de eenmanszaak van) [appellant] toestemming heeft gegeven voor die nevenwerkzaamheden (het uitvoeren van opdrachten omtrent bomen en tuinen) voor acht uur per week. Aan deze toestemming heeft de gemeente [x] de volgende voorwaarden verbonden: de nevenwerkzaamheden moeten buiten de gemeentegrenzen van [x] worden uitgevoerd, er worden geen werkzaamheden voor overheid gerelateerde opdrachtgevers uitgevoerd en de toestemming geldt voor de periode van 1 februari 2022 tot 1 februari 2023. De gemeente [x] heeft in dit verband toegelicht dat het verrichten van de nevenwerkzaamheden binnen haar gemeente zich niet goed verdraagt met de functie van [appellant] als [functie 2] bij de gemeente en dat zij de schijn van belangenverstrengeling wil voorkomen.
5.6.
Naar het oordeel van het hof levert de integriteit van overheidsdiensten in dit geval een objectieve rechtvaardigingsgrond op voor het verbod van de gemeente [x] aan [appellant] om nevenwerkzaamheden te verrichten als [functie 1] binnen haar gemeentegrenzen. Voor werknemers in de publieke sector geldt een verzwaarde integriteit. Belangenverstrengeling kan de integriteit van (die werknemers van) overheidsdiensten aantasten. Het verrichten van de bedoelde nevenwerkzaamheden door [appellant] binnen de gemeente [x] kan bij derden de schijn van belangenverstrengeling wekken. Dat is al voldoende om het vertrouwen in of de geloofwaardigheid van de overheidsdienst aan te tasten. Daarbij spelen ook de veranderende maatschappelijke ontwikkelingen een rol waardoor gemeenten en instellingen met publieke taken veel meer onder een vergrootglas zijn komen te liggen. De werkzaamheden die [appellant] met zijn eigen onderneming verricht, zien op het onderhoud en de verzorging van bomen. In zijn functie als [functie 2] bij de gemeente heeft [appellant] een coördinerende rol bij het uitvoeren van de werkzaamheden met betrekking tot bomen en andere groenvoorzieningen, waarbij hij regelmatig fysiek aanwezig is bij projecten en contact heeft met klanten, aannemers en inwoners. De mogelijkheid bestaat dat derden van buitenaf hierdoor de indruk kunnen krijgen dat [appellant] bijvoorbeeld door zijn werkzaamheden en connecties bij de gemeente [x] makkelijker opdrachten krijgt voor zijn eigen onderneming als [functie 1] dan concurrerende ondernemers. Ter zitting heeft de gemeente [x] toegelicht dat zij veel vragen van burgers en ondernemers krijgt of bepaalde bedrijven bij opdrachtverlening door de gemeente niet een bepaald voordeel genieten door hun relatie met de gemeente. Aangezien [appellant] ’s bedrijf ook in de groenvoorziening opereert, bestaat er een reële mogelijkheid dat bij derden van de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt. Dat [appellant] niet daadwerkelijk gebruik maakt van zijn positie bij de gemeente [x] om opdrachten te verwerven, is daarbij niet van belang. Die omstandigheid is bij burgers en concurrenten niet bekend en kan de schijn van belangenverstrengeling niet wegnemen.
5.7.
Het hof is tevens van oordeel dat het verbod passend, geschikt en noodzakelijk is om voornoemd belang van de gemeente te beschermen, omdat het verbod enkel geldt voor nevenwerkzaamheden in de groenvoorziening binnen de gemeentegrenzen. Voor [appellant] blijven derhalve voldoende mogelijkheden over om zijn onderneming voort te zetten buiten de (in omvang beperkte) gemeente [x] . Dat het werk buiten de gemeentegrenzen minder wordt, zoals door [appellant] is gesteld en door de gemeente [x] is weersproken, is door [appellant] niet onderbouwd en staat daarmee niet vast. Wellicht zal [appellant] meer moeite moeten doen om zijn klantenkring buiten de gemeente [x] op te bouwen en uit te breiden, maar deze omstandigheid weegt niet op tegen het belang van de gemeente [x] tot bescherming van haar integriteit. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente [x] dit belang op een andere, voor [appellant] minder ingrijpende manier zou moeten en kunnen beschermen.
5.8.
De omstandigheid dat [appellant] al in 2017 schriftelijke toestemming had voor het verrichten van zijn nevenwerkzaamheden, betekent naar het oordeel van het hof niet dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat die toestemming nadien is blijven gelden. Uit de brief van 4 oktober 2017 blijkt dat de gemeente [x] [appellant] destijds toestemming heeft verleend voor zijn nevenwerkzaamheden voor de duur van twee jaar, dat hij zijn vier onderhoudscontracten binnen de gemeente [x] binnen een jaar moest beëindigen en dat hij geen nieuwe onderhoudscontracten binnen de gemeentegrenzen mocht aangaan. Deze toestemming is dus slechts voor de duur van twee jaar en onder voorwaarden verleend, zodat [appellant] reeds daarom nu geen beroep meer kan doen op de in 2017 verleende en in 2019 vervallen toestemming. Dat er discussie tussen partijen is ontstaan over de vraag of aan de in 2017 verleende toestemming ook de voorwaarde was verbonden dat [appellant] uitsluitend werkzaamheden buiten de gemeentegrenzen mocht verrichten, duidt er juist op dat [appellant] er niet zonder meer op mocht vertrouwen dat hij in 2022 ook toestemming zou krijgen voor het verrichten van nevenwerkzaamheden binnen de gemeentegrenzen. De omstandigheid dat de functie van [appellant] per 31 mei 2021 is gewijzigd en dat zijn rechtspositie (door de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren) per 1 januari 2020 is gewijzigd, leiden het hof in dit geval niet tot een andere conclusie. Ook in de nieuwe functie van [functie 2] bestaat de mogelijkheid van schijn van belangenverstrengeling zoals hiervoor overwogen. In deze nieuwe functie verricht [appellant] weliswaar niet meer zelf de boomverzorgingswerkzaamheden, maar is hij daarbij wel aanwezig, controleert hij de werkzaamheden en heeft hij uit dien hoofde contact met inwoners, aannemers en ondernemingen.
5.9.
Het beroep van [appellant] op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1859) treft geen doel. In die uitspraak ging het om nevenwerkzaamheden voor een bezwaaradviescommissie van gerechtsauditeurs werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep. De vraag was aan de orde of toepassing mocht worden gegeven aan het aangescherpte beleid van de Centrale Raad van Beroep waarin maatregelen waren opgenomen om de schijn van partijdigheid en belangenverstrengeling tegen te gaan bij het verrichten van nevenwerkzaamheden. Geoordeeld is dat dit beleid, dat was gegrond op artikel 44 lid 6 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht en dat in de bestreden besluiten geen toepassing mocht worden gegeven aan dit beleid. De bestreden besluiten zijn derhalve vernietigd. In het onderhavige geval gaat het evenwel om de vraag of sprake is van een nietig nevenwerkzaamhedenbeding in de zin van artikel 7:653a BW. Dit betreft derhalve geen vergelijkbare situatie en geen vergelijkbaar toetsingskader.
5.10.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het besluit van de gemeente [x] om [appellant] te verbieden zijn nevenwerkzaamheden als [functie 1] binnen haar gemeentegrenzen te verrichten objectief gerechtvaardigd is ter bescherming van haar integriteit. Van een nietig nevenwerkzaamhedenbeding in de zin van artikel 7:653a lid 1 BW is derhalve geen sprake. De grieven 1 tot en met 10 falen.
Slotsom en kosten
5.11.
[appellant] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat zijn bewijsaanbod wordt gepasseerd.
5.12.
Grief 11die voortbouwt op de grieven 1 tot en met 10 en in zoverre van algemene aard is en voorts is gericht tegen de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling, faalt eveneens, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De slotsom is dat alle grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van de gemeente [x] gevallen, op € 783,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris;
verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, I.A. van der Burg en N. Kampert en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.