ECLI:NL:GHAMS:2024:2593

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
23-001185-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs met aanzienlijke hoeveelheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs, met een totale hoeveelheid van bijna 345 gram. De zaak begon met een controle door verbalisanten die de verdachte op een snorfiets zagen rijden. Tijdens de controle werd de verdachte staande gehouden en gefouilleerd, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen werd aangetroffen in zijn rugtas. De verdediging voerde aan dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de staandehouding rechtmatig was, omdat de verbalisanten handelden binnen hun controlebevoegdheden op grond van de Wegenverkeerswet. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw en concludeerde dat de fouillering en inbeslagname van de drugs rechtmatig waren. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en een taakstraf van 80 uren, met aftrek van voorarrest. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen. De inbeslaggenomen verdovende middelen werden onttrokken aan het verkeer, terwijl de rugtas van de verdachte werd verbeurd verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001185-22
datum uitspraak: 12 september 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-230962-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
  • 107,9 gram MDMA en/of
  • 232 MDMA-tabletten en/of
  • 78 2C-B-tabletten en/of
  • 25 gram cocaïne en/of
  • 6,49 gram N,N-dimethyltryptamine en/of
  • 50,6 gram amfetamine,
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 2C-B en/of cocaïne en/of N,N-dimethyltryptamine en/of amfetamine zijnde MDMA en/of 2C-B en/of cocaïne en/of
N,N-dimethyltryptamine en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt dan de politierechter.

Standpunten van partijen inzake het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde harddrugs – zo begrijpt het hof – opzettelijk heeft verkocht en opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hiertoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de staandehouding van de verdachte rechtmatig is geweest, omdat sprake was van een controle in de zin van de Wegenverkeerswet. De advocaat-generaal heeft gesteld dat hoewel de daaropvolgende onrechtmatige fouillering van de verdachte een onherstelbaar vormverzuim oplevert, kan worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim omdat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Daarnaast stelt de advocaat-generaal dat de doorzoeking van de rugtas rechtmatig is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in hoger beroep overeenkomstig haar pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, omdat op het moment van deze staandehouding geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De waarneming door verbalisanten van het afleggen van een “flitsbezoek” door de verdachte is onvoldoende voor een verdenking die duidt op “dealergedrag”. Dit betekent dat bij de staandehouding sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Gevolg hiervan is dat de verdovende middelen die nadien in de rugtas (en, zo begrijpt het hof, in de woning) van de verdachte zijn aangetroffen, moeten worden uitgesloten van het bewijs. Dit leidt ertoe dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om de verdachte te veroordelen.

Feiten en omstandigheden

Om vast te stellen of sprake is van (een) vormverzuim(en) als bedoeld in artikel 359a Sv zal het hof eerst de feitelijke gang van zaken vaststellen op basis van het dossier.
Ten aanzien van de reden van de observatie van de verdachte hebben verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] verklaard dat hen ambtshalve en uit ervaringen met eerdere aanhoudingen van dealers en kopers van verdovende middelen, alsmede uit verklaringen van tal van kopers en gebruikers van verdovende middelen, bekend is dat in het werkgebied van het wijkteam de Pijp, met grote regelmaat in verdovende middelen (cocaïne) wordt gehandeld. Alle verklaringen van kopers duiden op dezelfde modus operandi van dealer en koper. Deze modus operandi is als volgt. Een gebruiker/koper belt een telefoonnummer, dat meestal bekend is door doorgifte van gebruiker op gebruiker, van een dealer. Deze dealer beantwoordt de telefoon of belt de koper direct daarna terug met een andere telefoon. Vervolgens wordt door de koper een plaats doorgegeven waar hij/zij op dat moment is of waar hij/zij naartoe kan komen in de buurt. De dealer verplaatst zich naar de opgegeven locatie en belt al dan niet kort voordat hij de locatie bereikt heeft met de gebruiker/koper om aan te geven dat hij gearriveerd is op de opgegeven locatie. In het geval dat de koper zich in een woning bevindt, belt de dealer aan bij het betreffende perceel en wordt de deur geopend door de gebruiker/koper. Binnen in de woning vindt de deal vervolgens plaats en komt de dealer, vaak al na enkele minuten, weer naar buiten. Ambtshalve is het de verbalisanten bekend dat de cocaïne wordt verkocht in zogenaamde witte papieren wikkels waarin meestal een gram of een halve gram cocaïne zit.
Op vrijdag 11 september 2020 omstreeks 21.35 uur bevonden verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en
[verbalisant 3] zich, in burger gekleed, op de [adres 2] te Amsterdam. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen, wat later bleek, de verdachte met een zwarte snorfiets voorzien van het kenteken [kenteken] over de [adres 2] aan komen rijden vanuit de richting van de Ferdinand Bolstraat. Zij zagen dat de verdachte ter hoogte van de Frans Halsstraat draaide en langzaam terugreed in de richting van de Ferdinand Bolstraat en dat hij zoekend rondreed, stopte, op zijn telefoon keek en zijn weg vervolgde. De verbalisanten zagen dat de verdachte uiteindelijk op het trottoir van de [adres 2] stopte en afstapte, waarna hij bij perceelnummer [perceel] aanbelde. Vervolgens hebben de verbalisanten gezien dat na ongeveer 15 seconden de deur werd geopend en de verdachte zijn tas van zijn rug haalde en het pand binnenliep, waarna de deur werd gesloten. Na ongeveer 2 minuten kwam de verdachte weer uit het pand, zette zijn helm op en reed weg via de Ruydaelkade richting de Stadhouderskade. Verbalisant [verbalisant 1] heeft zijn bevindingen portofonisch doorgegeven aan zijn collega’s en heeft gezien dat de verdachte verderop door een collega tot stoppen werd gebracht.
Verbalisant [verbalisant 4] was in uniform gekleed en belast met motorsurveillance. Hij hoorde middels de portofoon dat een bestuurder van een snorfiets met kenteken [kenteken] zoekend door de wijk reed, dat deze persoon een flitsbezoekje had gebracht aan een woning in de [adres 2] en wegreed via de Ruysdaelkade in de richting van de Stadhouderskade. Deze verbalisant zag vervolgens op de Ruysdaelkade een snorfiets in zijn richting rijden. Daarop heeft verbalisant [verbalisant 4] de bestuurder van de snorfiets een stopteken gegeven en naar een geldig rijbewijs en kentekenpapieren gevraagd. [verbalisant 4] zag dat de snorfiets voorzien was van kenteken [kenteken] en hoorde (middels zijn portofoon) dat dit de genoemde snorfiets en persoon was die kort daarvoor een flitsbezoek had gebracht. Uit het verstrekte rijbewijs bleek dat het om de verdachte ging. Gevraagd naar waar hij vandaan kwam, verklaarde de verdachte dat hij net bij de [locatie] was geweest om een fles drank te halen en dat hij naar zijn vrienden ging om wat te drinken. De zich inmiddels bij de controle gevoegde verbalisant [verbalisant 5] legitimeerde zich, gaf de verdachte de cautie en deelde de verdachte mee dat hij verdacht werd van handel in verdovende middelen. Op de vraag van [verbalisant 5] of hij ergens was geweest, antwoordde de verdachte wederom dat hij bij de drankenhandel in de [locatie] was geweest. Nadat verbalisant [verbalisant 5] de verdachte confronteerde met de bevindingen dat hij zojuist bij een woning aan de [adres 2] was geweest, antwoordde de verdachte dat hij nergens was geweest.
Vervolgens vorderde verbalisant [verbalisant 4] de uitlevering van verdovende middelen en voegde daaraan toe dat de verdachte gefouilleerd zou worden en zijn tas zou worden doorzocht indien de verdachte geen gevolg zou geven aan het bevel. Nadat de verdachte vervolgens vroeg of hij zijn advocaat mocht bellen, heeft verbalisant [verbalisant 4] de verdachte gefouilleerd waarbij een contant geldbedrag van enkele honderden euro’s werd aangetroffen.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft de rugtas van de verdachte in beslag genomen, waarop hij, na het openen van die tas, zag dat de tas vol met vermoedelijke verdovende middelen zat. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 4] de verdachte aangehouden ter zake van handel in verdovende middelen.
Op 12 september 2020 is de woning van de verdachte aan de [adres 1] doorzocht, waarbij in een kledingkast een zakje met paarse pillen, vermoedelijk verdovende middelen, werd aangetroffen.

Beoordeling

Het hof zal in het hiernavolgende per ingezet opsporingsmiddel ingaan op de vraag of in het voorbereidend onderzoek sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a Sv, en, zo ja, welk rechtsgevolg hieraan moet worden verbonden.
Stopteken
Het hof stelt op grond van de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken vast dat de verbalisanten, door inzage te vorderen in het rijbewijs en de kentekenpapieren van de verdachte die bestuurder was van een snorfiets, de naleving hebben gecontroleerd van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) vastgestelde voorschriften en hiermee uitvoering hebben gegeven aan de hun op grond van artikel 160, eerste en vierde lid, WVW 1994 toekomende controlebevoegdheden. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, was derhalve geen sprake van een staandehouding op grond van artikel 52 Sv. Dit betekent dat voor het tot stilstand brengen van de verdachte geen sprake behoefde te zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Zolang een controlebevoegdheid op grond van de WVW 1994, uitgevoerd door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, mede is uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in artikel 160, eerste en vierde lid, WVW 1994, is die uitoefening in beginsel – zoals ook in dit geval – rechtmatig, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk heeft gemaakt waarop deze bepalingen niet zien.
Het hof concludeert dan ook dat het stilhouden van de verdachte als bestuurder van een motorrijtuig geen vormverzuim oplevert.
Fouillering
Het hof begrijpt uit de hiervoor beschreven gang van zaken dat de verbalisanten bij de fouillering uitvoering hebben gegeven aan hun op grond van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet toekomende bevoegdheid. Op basis van dit artikel mag de opsporingsambtenaar een persoon, verdacht van een bij de Opiumwet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding onderzoeken. Het hof gaat ervan uit dat verbalisant [verbalisant 4] eerst de verdachte heeft gefouilleerd en dat verbalisant [verbalisant 5] pas daarna de rugtas in beslag heeft genomen en de drugs heeft aangetroffen. Aldus is niet gebleken dat dergelijke ernstige bezwaren bestonden ten tijde van het onderzoek aan de kleding van de verdachte. De feiten en omstandigheden die aan het tot stilstand brengen van de verdachte vooraf zijn gegaan en diens daaropvolgende onjuiste verklaring, leggen daartoe onvoldoende gewicht in de schaal. Dit betekent dat dit onderzoek niet rechtmatig is geweest.
Het hof concludeert dan ook dat wat betreft het onderzoek aan de kleding van de verdachte sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidende onderzoek. Nu niet van enig nadeel door het vormverzuim voor de verdachte is gebleken, zal het hof volstaan met de enkele constatering hiervan.
Inbeslagname van de rugtas
Op grond van artikel 9, derde lid, van de Opiumwet zijn opsporingsambtenaren bevoegd te allen tijde daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen. Voor het uitoefenen van deze bevoegdheid dient een redelijke verdenking te bestaan van de aanwezigheid van verdovende middelen. Naar het oordeel van het hof konden de verbalisanten na de bevraging door verbalisant [verbalisant 4] redelijkerwijs vermoeden dat de verdachte verdovende middelen aanwezig had, in het bijzonder op basis van het zoekend rondrijden van de verdachte vanuit de richting van de Ferdinand Bolstraat, het flitsbezoek in het pand aan de [adres 2] en zijn onjuiste verklaring over waar hij vandaan kwam. Daar komt bij dat bekend is dat in het werkgebied van het wijkteam de Pijp met grote regelmaat in verdovende middelen (cocaïne) wordt gehandeld.
Het hof concludeert dat de inbeslagname van de rugtas – en de doorzoeking hiervan en van de woning van de verdachte die hierop volgde – rechtmatig was en er in dit verband dus geen sprake is van een vormverzuim.
Bewijs
Nu het hof geen onherstelbaar vormverzuim vaststelt dat tot enig nadeel bij de verdachte heeft geleid, is bewijsuitsluiting niet aan de orde en dient beoordeeld te worden welke onderdelen van de tenlastelegging bewezen zijn op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. Vaststaat dat de verschillende stoffen en tabletten die in de rugtas van de verdachte en bij de doorzoeking van zijn woning zijn aangetroffen, zijn onderzocht en dat uit de daaruit volgende laboratoriumrapporten is gebleken dat het om de verdovende middelen gaat die in de tenlastelegging zijn vermeld. De verdachte heeft deze verdovende middelen opzettelijk aanwezig gehad, omdat deze zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en de verdachte dat wist.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde verdovende middelen – in die hoeveelheden – heeft verkocht, reeds omdat die zich nog in de machtssfeer van de verdachte bevonden. De verdachte zal daarom in zoverre van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 11 september 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer
  • 107,9 gram MDMA en
  • 232 MDMA-tabletten en
  • 78 2C-B-tabletten en
  • 25 gram cocaïne en
  • 6,49 gram N,N-dimethyltryptamine en
  • 50,6 gram amfetamine.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten
aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met dien verstande dat voor iedere dag die in verzekering is doorgebracht aftrek zal plaatsvinden naar de maatstaf van 2 uren per dag. Verder heeft de politierechter een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is een
first offender, heeft zich gemotiveerd ingezet voor de begeleiding door de reclassering en heeft de draad van het leven dat hij leidde vóór de verdenking weer opgepakt. Niettemin kampt de verdachte met een depressie en een angststoornis. De verdachte staat op de wachtlijst voor psychische hulp.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs met een totale hoeveelheid van bijna 345 gram. Met het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid harddrugs, heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke harddrugs en de bijbehorende handel daarin, die niet zelden gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit zorgt voor overlast in de samenleving en dat rekent het hof de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2024 is hij niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Tevens heeft het hof acht geslagen op de omtrent de persoon van de verdachte opgestelde reclasseringsadviezen van 15 september 2020 en
29 oktober 2020.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke
termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In eerste aanleg is de redelijke termijn aangevangen met de inverzekeringstelling en het eerste politieverhoor van de verdachte op 12 september 2020. De redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg niet overschreden, omdat vonnis is gewezen op 20 april 2022.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep wel is overschreden. Het hoger beroep is door de verdachte op 3 mei 2022 ingesteld, terwijl het hof op 12 september 2024 arrest wijst en daarmee niet binnen de geldende termijn van 24 maanden. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim vier maanden is overschreden. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, passend is, doch zal deze taakstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Gelet op de ernst van het feit kan niet met een geheel voorwaardelijke (taak)straf worden volstaan.

Beslag

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd moeten worden verklaard, dat de verdovende middelen moeten worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige voorwerpen aan de verdachte kunnen worden teruggegeven.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen geldbedragen aan de verdachte moeten worden teruggegeven.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen rugzak, die aan de verdachte toebehoort, is het bewezenverklaarde met behulp van dit voorwerp begaan. Deze rugzak zal daarom worden verbeurdverklaard.
Ten aanzien de verscheidene (vermoedelijke) verdovende middelen zal het hof deze onttrekken aan het verkeer. Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is deels begaan met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van de drie onder de verdachte in beslaggenomen geldbedragen is niet gebleken dat deze geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde feit, zijnde het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijn verkregen. Het hof heeft de verdachte (partieel) vrijgesproken van de verkoop van de tenlastegelegde verdovende middelen. De drie geldbedragen zijn daarom niet vatbaar voor verbeurdverklaring en het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten.
Ten aanzien van de onder de verdachte in beslaggenomen washand, toilettassen en etui zal het hof tevens de teruggave aan de verdachte gelasten, nu onvoldoende is gebleken dat het bewezenverklaarde met behulp van die aan de verdachte toebehorende voorwerpen is begaan en het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK rugzak (omschrijving: 5968126).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 15 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: roze poeder)
  • 5 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: paddelstoelachtige, merk: substantie)
  • 22 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: wikkels met opdrukCP)
  • 51 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: geel batman pillen)
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: GHB, 0,5 liter)
  • 43 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: bruine pillen xtc)
  • 32 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: vierkante pillen, merk: paars grijs)
  • 13 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: zalm pillen XTC)
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: klein velletje LSD)
  • 80 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 8 strips met, merk: 10 pillen)
  • 13 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: zakjes oral jelly, merk: sildenafil)
  • 36 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 9 strips met, merk: 4 groene pillen)
  • 6 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 6x goudkleurige, merk: snuifbenodigheden)
  • 200 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: velletjes LSD)
  • 180 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 180 strips met, merk: 10 pillen)
  • 78 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5968097, groen, merk: xtc)
  • 27 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5968102 27 kleine zakjes wit kristalpoeder)
  • 220 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5967103, oranje, merk: xtc)
  • 100 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5968108, paars, merk: xtc)
  • 52 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5968127 wikkels met opdruk P)
  • 83 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5938118, blauw, merk: xtc)
  • 29 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5968133 wikkels met opdruk C, cocaine crack)
  • 13 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5968140 13 zakjes oranje poeder, oranje)
  • 29 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5968144 zakjes kristallen)
  • 49 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: 5968168, paars, merk: xtc).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • € 1.160,95 (omschrijving: 5968084; 11 x € 50,00, 24 x € 20,00, 10 keer € 10,00, 3 keer € 5,00 en 15,95 muntgeld)
  • € 35,00 (omschrijving: 5938136, € 35,00 muntgeld)
  • € 10,00 (omschrijving: 5968334; 1 keer € 10,00)
  • 1 STK Washand (omschrijving: 5970060)
  • 1 STK Toilettas (omschrijving: 5970061)
  • 1 STK Etui (omschrijving: 5970062)
  • 1 STK Toilettas (omschrijving: 5970063).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.A. Groenendijk, mr. L.F. Roseval en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 september 2024.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]