ECLI:NL:GHAMS:2024:2589

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
23-001220-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en zware mishandeling van een beveiliger, die op 24 september 2022 in Amsterdam plaatsvond. De verdachte heeft de beveiliger, die hem betrapte terwijl hij in diens auto zat, met geweld aangevallen. De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem heeft geslagen, geschopt en zelfs in zijn gezicht heeft gebeten. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank voor poging tot doodslag vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 227 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de immateriële schade vastgesteld op € 8.000,00 en de materiële schade op € 493,00, met een totaalbedrag van € 8.493,00 dat de verdachte aan de benadeelde partij moet betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende littekens heeft opgelopen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001220-23
datum uitspraak: 18 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-244298-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1996,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
primairhij, op of omstreeks 24 september 2022 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] :
- op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft geslagen en/of geschopt, en/of
- tegen de grond heeft getrapt, en/of (vervolgens) (toen die [benadeelde] op de grond lag) tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam heeft getrapt/geschopt en/of geslagen, en/of
- met een ketting, in elk geval een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij, op of omstreeks 24 september 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [benadeelde] :
- in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft geschopt, en/of
- in/op het hoofd/gezicht en/of het lichaam heeft geslagen (met een vuist) en/of
- tegen de grond heeft getrapt en/of (vervolgens) (toen die [benadeelde] op de grond lag) tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of gestompt en/of geslagen en/of
- in/op/tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen met een ketting, in elk geval een hard voorwerp,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij, op of omstreeks 24 september 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] :
- in/op/tegen het hoofd en/of lichaam te schoppen, en/of
- in/op het hoofd/gezicht en/of het lichaam te slaan (met een vuist) en/of
- tegen de grond te trappen en/of (vervolgens) (toen die [benadeelde] op de grond lag) tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of te stompen en/of te slaan en/of - in/op/tegen het hoofd/gezicht te slaan met een ketting, in elk geval een hard voorwerp;
2.
primairhij, op of omstreeks 24 september 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten bijtwonden en/of littekens in het gezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde] met kracht in de neus en/of het gezicht te bijten;
subsidiairhij, op of omstreeks 24 september 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht in de neus en/of het gezicht te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof heeft beraadslaagd op de grondslag van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van standpunten en bewijsoverwegingen

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de onder 2 primair tenlastegelegde zware mishandeling kunnen worden bewezen verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof stelt het volgende vast.
Op 24 september 2022 was in het Westerpark te Amsterdam [benadeelde] (hierna: de aangever) als beveiliger aan het werk. De verdachte bezocht daar een feest. Op een gegeven moment zag de aangever een man – naar later bleek: de verdachte – met een vrouw weglopen in de richting van de achterzijde van zijn dienstauto. De achterdeuren stonden op een kier voor de diensthond in de auto. De aangever hoorde zijn hond ongebruikelijk hard blaffen, is naar zijn auto gelopen en zag de verdachte half in zijn auto zitten. De aangever drukte de deur dicht en vervolgens haalde hij de verdachte van zijn auto vandaan en zette hem aan de kant. De aangever vroeg hem waar hij mee bezig was. De verdachte draaide compleet door en sloeg en trapte de aangever. De aangever heeft hem daaropvolgend naar de grond weten te werken en hoopte hem met diens lichaam onder controle te kunnen krijgen, maar de man was dusdanig agressief in slaan en krabben dat de aangever hem los moest laten. Het op diens gezicht gerichte geweld ging door. De aangever rolde zich op, beschermde zijn gezicht, maar voelde dat de verdachte zijn mond om aangevers neus deed en die probeerde af te bijten. De aangever voelde een klap op zijn hoofd, een hele scherpe pijn. Nadat de verdachte weg was heeft de aangever allerlei verwondingen geconstateerd, waaronder aan zijn gezicht en neus.
De verklaring van de aangever wordt in overtuigende mate gesteund door de verklaring van een andere beveiliger die op het terrein werkzaam was, [getuige 1] . Ook hij zag een man en vrouw om de auto van de hondengeleider heen lopen, toen hij nog met de aangever stond te praten. Hij hoorde de achterklep van de auto opengaan en ze hoorden de hond aanslaan. De aangever liep naar de achterkant van diens auto en [getuige 1] hoort dat de klep dicht werd geslagen. Hij hoorde dat de aangever in het Engels of Nederlands zei: “Niet aankomen.” Toen hoorde hij een hoop geschreeuw en had hij direct door dat het niet goed ging. Hij stapte van zijn fiets af, liep naar hen toe en zag dat de beveiliger half op de grond, tegen zijn wiel lag. Hij zag dat de aangever werd aangevallen door de verdachte, dat de verdachte hem schopte en sloeg en dat de verdachte voornamelijk het hoofd van de aangever raakte. Hij zag dat de verdachte een aantal schoppen tegen het hoofd van de aangever gaf, door [getuige 1] doodschoppen genoemd. [getuige 1] heeft de verdachte geduwd en toen viel de verdachte op de grond. Dat was voor [getuige 1] de kans om bij andere beveiligers om hulp te roepen.
Getuige [getuige 2] zag een man – de aangever – opgerold en weerloos op de grond liggen die om hulp riep en hij zag dat een andere man met Afrikaans uiterlijk – de verdachte – hem in het gezicht beet: “Hij beet en hield vast. Net een pitbull.” Toen zag hij dat de verdachte de aangever los liet, dat de verdachte opstond, een rondje liep, dat hij op de aangever afliep en hem vol in het gezicht trapte. Daarna trapte de verdachte de aangever nog een keer half in het gezicht. Toen kwamen er drie beveiligers bij. Daaropvolgend hebben de beveiligers de verdachte, die buiten zinnen was, onder controle gebracht. [getuige 2] zag dat de verdachte bloed in zijn mond had.
Getuige [getuige 3] kwam ter plaatse toen hij iemand om hulp hoorde roepen. De aangever lag op zijn rug op de grond en de verdachte zat op hem. Hij zag dat de verdachte de aangever in het gezicht aan het bijten was. Er volgden meerdere pogingen om de verdachte van de aangever weg te trekken. Het bijten ging nog door, zag [getuige 3] , en hij zag nadat de verdachte was losgetrokken van de aangever, dat de verdachte hem nog meerdere keren op het gezicht trapte.
Bij forensisch medisch onderzoek is geconstateerd dat de huidbeschadigingen bij de linker neusvleugel en bij het linkeroog zeer goed passen bij de gemelde toedracht van een beet door een persoon. Daarnaast heeft de forensisch arts verschillende huidbeschadigingen, drie kraswonden en een onderhuidse bloeduitstorting geconstateerd. De forensisch arts heeft dus verschillende vormen van aangezichtsletsel geconstateerd die goed passen bij de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en die in tegenspraak zijn met verdachtes lezing van de gebeurtenissen.
Het hof kan zich op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vinden in de onder 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4 en 3.3.5 in het vonnis opgenomen overwegingen van de rechtbank. Die overwegingen van de rechtbank hebben betrekking op de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde en de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en het onder 2 primair tenlastegelegde. Het hof komt bij de beoordeling van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging tot diezelfde overwegingen en neemt de genoemde overwegingen van de rechtbank dan ook over.
Dat betekent voorts dat de in hoger beroep door de verdediging gevoerde bewijsverweren met die overwegingen worden verworpen en dat het hof in afwijking van het standpunt van de advocaat-generaal niet tot bewezenverklaring komt van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 3.3.4, overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het slachtoffer tegen het gezicht en het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, terwijl het slachtoffer op de grond lag.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiairhij op 24 september 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
[benadeelde] :
- tegen het hoofd/gezicht heeft geschopt, en
- op het hoofd heeft geslagen met een vuist en
- toen die [benadeelde] op de grond lag tegen het hoofd/gezicht en het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primairhij op 24 september 2022 te Amsterdam aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten bijtwonden en littekens in het gezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde] met kracht in de neus en het gezicht te bijten.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte heeft verklaard dat hij vanuit het niets door de aangever werd aangevallen. De aangever heeft hem naar de grond gewerkt, zat bovenop hem en sloeg hem en de verdachte had het gevoel geen adem te kunnen halen. Er was dus sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever. Uit zelfverdediging heeft de verdachte getracht de aangever te schoppen en het aangezichtsletsel bij de aangever teweeggebracht, door met zijn lange nagels te krabben in het gezicht van de aangever.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. Het is goed voor te stellen dat de verdachte in paniek raakte doordat de aangever met zijn volle gewicht op hem ging zitten en daarmee komt hem een beroep op noodweerexces toe.
Standpunt van het openbaar ministerieDe advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat niet aannemelijk is dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever. Van een noodweersituatie was dan ook geen sprake en de verdachte komt aldus ook geen geslaagd beroep op noodweerexces toe.
Oordeel van het hofVolgens de wet en de rechtspraak van de Hoge Raad is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat sprake is van noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene de verdachte, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Naar het oordeel van het hof is de confrontatie tussen de verdachte en de aangever begonnen met het feit dat de verdachte zich zonder toestemming half in de auto van de aangever bevond, in de buurt van diens diensthond. Daarop heeft de aangever gereageerd door het portier dicht te slaan en de verdachte bij de auto weg te halen. Dat is een in aard en ernst beperkte handeling geweest die niet kan worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de gedragingen van de verdachte geboden waren om zich te verdedigen. Het handelen van de verdachte kenmerkt zich juist doordat hij vol in de aanval is gegaan met geweld dat met name op het gezicht en hoofd van de aangever gericht is geweest en waarmee hij, ook toen de aangever weerloos op de grond lag, doorging. Het door de verdachte uitgeoefende geweld was dus naar de kern bezien aanvallend en niet verdedigend van karakter. Een beroep op noodweer komt hem dus niet toe, zodat het daartoe strekkend verweer wordt verworpen.
Het subsidiair gedane beroep op noodweerexces stuit er reeds op af dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr.
De verweren worden verworpen.
Nu ook voor het overige geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en onder 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij zijn als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan urinecontrole en een contactverbod met het slachtoffer gesteld. Deze bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 317 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder dezelfde en dadelijk uitvoerbaar te verklaren bijzondere voorwaarden als door de rechtbank opgelegd.
De raadsman heeft – in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt – verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de rechtbank gesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de als eendaadse samenloop begane feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een beveiliger zwaar mishandeld toen hij in een uitgaansnacht aan het werk was. Met een beperkte en bovendien aan de verdachte te wijten aanleiding is de verdachte losgegaan in geweld jegens de beveiliger. Het geweld was met name gericht tegen het hoofd van het slachtoffer. De verdachte heeft hem daarbij in diens gezicht gebeten en tegen het hoofd geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. Dit zeer ernstige geweld heeft een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De gebeurtenis heeft veel gevolgen voor het slachtoffer gehad, zoals mede is gebleken uit de stukken die het slachtoffer ter onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. Medisch ingrijpen is nodig geweest. Het slachtoffer heeft er ontsierende littekens aan overgehouden in zijn gezicht, waarvoor hij mogelijk nog cosmetische behandelingen zal moeten ondergaan. Het feit dat hij dit geweld tijdens zijn werk heeft doorgemaakt en de mate waarin, heeft hem ook in psychisch opzicht zeer getroffen.
Naar het oordeel van het hof kan vanwege de ernst van verdachtes handelen en de gevolgen daarvan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Als uitgangspunt ligt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden zonder meer in de rede.
Het hof houdt bij de strafoplegging in het bijzonder rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze onder meer in het reclasseringsadvies van Inforsa van 9 mei 2024 naar voren zijn gekomen. De verdachte lijdt aan een zeldzame en ernstige vorm van kanker, waarbij er momenteel nog onduidelijkheid bestaat over eventuele uitzaaiingen. Een gevangenisstraf zal zeer waarschijnlijk negatieve gevolgen hebben voor het precaire medische traject waar de verdachte in zit.
Het hof ziet in deze bijzondere persoonlijke omstandigheden aanleiding de genoemde gevangenisstraf te matigen tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Het hof zal daarnaast een substantieel voorwaardelijk strafdeel opleggen om hiermee de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen. Tevens beoogt het hof hiermee de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en hem in het toezichtskader te houden.
Daarbij worden dezelfde bijzondere voorwaarden gesteld als de rechtbank heeft gedaan en door de advocaat-generaal zijn gevorderd. Het hof zal tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Het hof heeft daarbij gelet op de omstandigheid dat zonder noemenswaardige aanleiding door de verdachte excessief geweld is gepleegd. De verdachte heeft geen bevredigende en overtuigende uitleg kunnen geven hoe hij tot een dergelijke geweldsuitbarsting is gekomen. Daarom moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof weegt mee dat de rechtbank bij vonnis bevolen heeft dat de gestelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn en zal daarom een proeftijd van kortere duur bepalen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, met daarbij de genoemde en dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.713,00, bestaande uit € 7.713,00 aan materiële schade en € 15.000 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.618,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag lager dan de oorspronkelijke vordering. De in hoger beroep gestelde schade betreft totaal een bedrag van
€ 22.585,00 en bestaat uit:
- materieel een totaalbedrag van € 7.585,00, bestaande uit:
a) kosten aanschaf nieuwe bril: € 493,00
b) gederfde inkomsten in verband met ziekteverzuim: € 7.095,00;
- immaterieel een bedrag van € 15.000,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen voor een bedrag van € 10.493,00 bestaande uit € 493,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak en het beroep op noodweer(exces), dan wel wegens onvoldoende onderbouwing. Subsidiair heeft hij verzocht de materiële schade te beperken tot € 493,00 en de immateriële schade te matigen gelet op de onduidelijkheid van de littekens op langere termijn en het eigen aandeel van de aangever.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering (gedeeltelijk) zal worden toegewezen. Het hof zal zijn overwegingen ten aanzien van de verschillende schadeposten hieronder achtereenvolgens bespreken.
Materiële schade
Ten aanzien van de schadepost onder a) oordeelt het hof dat het voldoende aannemelijk is dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Deze schadepost is ook voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadepost onder b) oordeelt het hof dat deze gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd. Het stuk dat is ingediend ter onderbouwing van deze schadepost biedt onvoldoende duidelijkheid over de bedragen die daarop vermeld staan. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt. Dat levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade overweegt het hof als volgt. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn handelswijze een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij gemaakt, zoals hiervoor in de strafmotivering is overwogen. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde zwaar letsel, te weten bijtwonden in het gezicht en ontsierende littekens in het aangezicht opgelopen. Dat letsel heeft ook veel gevolgen gehad, in die zin dat de benadeelde partij nog in het ziekenhuis opgenomen is geweest wegens een infectie aan de wond. Er zal mogelijk ook nog een cosmetische hersteloperatie plaats dienen te vinden.
Gelet op het voorgaande acht het hof voldoende vaststaand dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte eraan heeft bijgedragen dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de schade op grond van artikel 6:106 BW voor vergoeding in aanmerking komt. Van een rechtens relevante mate van eigen schuld is in deze zaak geenszins gebleken.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het hof de vordering tot immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,00. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal het hof afwijzen, omdat dit de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45, 55, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
450 (vierhonderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
227 (tweehonderdzevenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
1 (één) jaarten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ reclassering lnforsa op het adres [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik inzichtelijk te maken. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de heer [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1987 in [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Beveelt dat de voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
DADELIJK UITVOERBAARzijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.493,00(achtduizend vierhonderddrieënnegentig euro) bestaande uit
€ 493,00(vierhonderddrieënnegentig euro) materiële schade en
€ 8.000,00(achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het als materiële schade meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst af het als immateriële schade meer gevorderde.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.493,00 (achtduizend vierhonderddrieënnegentig euro) bestaande uit € 493,00 (vierhonderddrieënnegentig euro) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 77 (zevenenzeventig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade en van de immateriële schade op 24 september 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.S. Ludwig en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2024.
mr. I. Peetoom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.